X heeft in 2016 leningen van haar tante ontvangen die naderhand zijn kwijtgescholden, resultaat is een schenking van € 100.000. De belaste verkrijging wordt na bezwaar door de inspecteur verlaagd naar € 50.378. Hij wijst echter het bezwaar tegen de toegepaste algemene vrijstelling van € 2122 en het toegepaste tarief van 30% af. De rechtbank oordeelt het ingestelde beroep ongegrond. In geschil is of recht bestaat op de vrijstelling van art. 33 sub 8 SW 1956 en of de schenking op grond van het gelijkheidsbeginsel belast moet worden met 10% alsof het een schenking van ouder aan kind betreft. X stelt dat zij niet in staat is haar schulden te voldoen en dat er sprake is van een bestaande zorgrelatie met haar tante, zij acht de tariefgroepindeling van art. 24 SW 1956 in strijd met art. 14 EVRM.
Hof ’s-Hertogenbosch oordeelt dat voor toepassing van de vrijstellingsbepaling van art. 33 sub 8 SW 1956 ook de waarde van het woonhuis op het moment waarop de schenking is gedaan relevant is. Het verkregene is slechts vrijgesteld als er sprake is van een begunstigde die niet in staat is zijn schulden te betalen en voor zover dat nodig is om die schulden te betalen die na te gelde maken van alle vermogensbestanddelen, waaronder het woonhuis, onbetaald zouden blijven. In 2016 had X de beschikking over een overwaarde in haar woning waardoor ze in staat was deze schulden te voldoen. Voor wat betreft het indelen van belastingplichtigen in tariefgroepen en de vaststelling van belastingtarieven komt de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid toe, een erfrechtelijke oorsprong van vermogensbestanddelen doet niet terzake.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Schenk- en erfbelasting
Instantie: Hof 's-Hertogenbosch
Editie: 27 maart