Hof Amsterdam oordeelt in hoger beroep dat uit het niet aangeven van winst uit onderneming in 2008 en 2009 niet kan worden afgeleid dat de heer X het standpunt zou hebben ingenomen dat de onderneming reeds in 2007 is gestaakt.

 

De heer X (belanghebbende) exploiteert tot 1 mei 2000 in maatschapverband met zijn vader een agrarische onderneming. Per 1 mei 2000 neemt X het aandeel van zijn vader over. Een deel van de koopprijs is door de vader geschonken. In augustus 2002 verleent de ontvanger voorwaardelijke kwijtschelding, alsmede uitstel van betaling, voor de aanslag schenkingsrecht die aan X is opgelegd. X blijkt echter geestelijk niet in staat om het bedrijf te runnen. In 2008 verkoopt X het melkquotum en krijgt hij met terugwerkende kracht tot 2007 een Wajonguitkering. Vervolgens verzoekt X om definitieve kwijtschelding van de aanslag. Rechtbank Haarlem oordeelt dat de ontvanger in reactie op dit verzoek veel te voortvarend de voorwaardelijke kwijtschelding heeft ingetrokken. De beschikking tot afwijzing van het verzoek om definitieve kwijtschelding wordt namelijk opgevat als de beschikking tot intrekking van de voorwaardelijke kwijtschelding. De ontvanger gaat er ten onrechte vanuit dat bij een voornemen tot staking direct schenkingsrecht is verschuldigd. Op basis van de thans bekende gegevens wordt er vanuit gegaan dat de onderneming ten minste 10 jaar is voortgezet. De ontvanger stelt in hoger beroep dat X de onderneming in 2007 heeft gestaakt, aangezien in 2008 en 2009 geen winst uit onderneming is aangegeven. Hof Amsterdam oordeelt dat hieruit echter niet kan worden afgeleid dat X het standpunt zou hebben ingenomen dat de onderneming is gestaakt. X stelt met succes dat het aangeven van de resultaten gelet op de in het verleden geleden verliezen om praktische redenen achterwege is gelaten. De ontvanger stelt vergeefs dat de kwijtschelding niet is bedoeld voor een situatie als de onderhavige waarin X reeds in 2007 het voornemen had de onderneming te staken. Een belastingplichtige mag namelijk met het voortzetten van de onderneming – naast de voortzetting op zich – ook kwijtschelding van het schenkingsrecht beogen. X maakt aannemelijk dat de onderneming ook na 2007 in objectieve zin nog een bron van inkomen vormde, ook al werd de hulp van derden ingeroepen. Het beroep van de ontvanger is ook voor het overige ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Invorderingswet 1990 26

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting, Invordering, Schenk- en erfbelasting

Instantie: Hof Amsterdam

Editie: 24 december

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen