Hierin is een begrenzing opgenomen van de blootstelling aan beleggingsrisico tot maximaal 150%. Naast deze inhoudelijke wijziging voorziet deze vierde nota van wijziging in redactionele of technische wijzigingen. Verder zijn enkele fiscale wijzigingen doorgevoerd. Met de voorgestelde aanpassing van het overgangsrecht van art. 10a.25 Wet IB 2001 wordt geregeld dat de huidige wijze van imputatie van de jaarruimte blijft gelden voor de pensioenopbouw in de periode van 1 januari 2023 tot en met 30 juni 2023. In die periode wordt nog pensioen opgebouwd op basis van het huidige hoofdstuk IIB Wet LB 1964. Met de voorgestelde wijziging van het overgangsrecht in art. 38b lid 3 Wet LB 1964 wordt geregeld dat art. 19b lid 6 Wet LB 1964, waarin een termijn voor het vaststellen van de pensioenuitkeringen wordt gegeven, ook van toepassing is op een directeur-grootaandeelhouder met een pensioen in eigen beheer. Voor een directeur-grootaandeelhouder met een pensioen in eigen beheer geldt dan dezelfde termijn voor de vaststelling van de pensioenuitkeringen als voor een reguliere werknemer. Het voorgestelde art. 38c Wet LB 1964 voorziet in overgangsrecht voor bepaalde gevallen van voortgezette premie-inleg bij arbeidsongeschiktheid. Hiermee wordt geregeld dat voor dat overgangsrecht de huidige omschrijving van art. 18 lid 1 onderdeel a onder 2° Wet LB 1964 blijft gelden inzake wie als fiscaal partner kwalificeert voor het partnerpensioen.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting, Loonbelasting
Regelgevende instantie: Staten-Generaal