Harry Mensing drijft in Duitsland een handel in kunstvoorwerpen en verwerft daartoe ook kunstvoorwerpen van makers uit andere lidstaten. Deze leveringen worden in de lidstaat van oorsprong vrijgesteld van btw, maar Mensing betaalt daarover wel belasting over intracommunautaire verwervingen. Daarbij maakt hij geen gebruik van het recht op aftrek. De Duitse Belastingdienst wijst het verzoek van Mensing om toepassing van de winstmargeregeling op de kunstvoorwerpen die hij verwerft van de makers ervan af, omdat de makers hebben geprofiteerd van de btw-vrijstelling. De Duitse rechter stelt prejudiciële vragen in deze zaak.
Het Hof van Justitie EU oordeelt dat Mensing er voor kan kiezen om de winstmargeregeling toe te passen op een levering van kunstvoorwerpen die hem in een eerder stadium door de maker zijn geleverd in het kader van een vrijgestelde ICL. Het Hof van Justitie EU merkt hierbij nog op dat daarbij niet van belang is dat deze niet behoort tot de in art. 314 EG-richtlijn 2006/112 opgesomde categorieën personen. Verder merkt het Hof van Justitie EU ook nog op dat bij deze keuze niet ook nog aanspraak bestaat op aftrek van de in een eerder stadium betaalde btw.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Europees belastingrecht, Omzetbelasting
Instantie: Hof van Justitie van de Europese Unie
Editie: 3 december