Mevrouw X exploiteert een kinderopvangcentrum dat is vrijgesteld van btw. In 2010 is X op eigen grond gestart met het laten bouwen van een nieuw pand. Het nieuwe pand is begin 2012 in gebruik genomen. In geschil is de hoogte van de integratieheffing (art. 3-3-b Wet OB 1968). X heeft € 61.950 aangegeven. Hierbij is uitgegaan van de WOZ-waarde ad € 388.000. Volgens de inspecteur is € 24.616 te weinig aangegeven en dit is vervolgens bij X nageheven. Volgens Rechtbank Gelderland is er geen aankoopprijs van soortgelijke panden voorhanden, zodat de maatstaf van heffing de kostprijs is. De voortbrengingskosten zijn in casu € 428.164, nog te vermeerderen met de grondwaarde ad € 27.450 (zie HvJ EU 28 april 2016, nr. C-128/14, V-N 2016/25.17). X gaat in hoger beroep.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de WOZ-waarde niet kan dienen als grondslag voor de integratielevering. De waarde in het economische verkeer van de Wet WOZ is namelijk niet de subjectieve aankoopprijs, zijnde de prijs die X er voor heeft opgeofferd. De WOZ-waarde is evenmin aan te merken als de aankoopprijs van een soortgelijk goed of als de kostprijs van het kinderopvangcentrum. Het beroep van X is dus ongegrond.
Lees ook het thema over de WOZ.
Wetsartikelen:
Wet op de omzetbelasting 1968 8
Wet op de omzetbelasting 1968 3
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting, Waardering onroerende zaken
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 13 november