Belanghebbende, mevrouw X, krijgt in 1997 vrij van recht een schenking van haar moeder. De moeder overlijdt in 2004. In 2014 blijkt na een inkeerverzoek van een zuster van X dat X in 1997 ook nog een deel van een Zwitserse bankrekening geschonken heeft gekregen. In geschil is of deze verkrijging terecht eind 2015 door middel van een navorderingsaanslag schenkingsrecht (art. 66 lid 1 sub 2 SW 1956) bij haar is belast. Volgens Rechtbank Gelderland begint de bijzondere navorderingstermijn van twaalf jaren na de dag van inschrijving van de akte van overlijden van de moeder in 2004. De aanslag is dus tijdig opgelegd. Weliswaar was de inspecteur bekend met het andere deel van schenking, maar had hij geen weet van de overdracht van het Zwitserse vermogen. Onder die omstandigheden kan niet worden aangenomen dat ter zake van de schenking van het Zwitserse vermogen aangifte was gedaan. X gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat X zich ten onrechte beroept op de samenvoegingsregeling van art. 28 SW 1956. Dat artikel beperkt zich er namelijk toe te voorkomen dat het verschuldigde schenkingsrecht wordt verminderd door één schenking binnen een betrekkelijk kort tijdverloop te splitsen in meerdere schenkingen. Er is geen reden te veronderstellen dat de wetgever aan dit artikel een ruimer toepassingsbereik heeft willen geven. Voor gevallen als de onderhavige waarin (deels) geen aangifte voor de schenkbelasting is gedaan, bepaalt de bijzondere navorderingsregeling (art. 66 lid 1 sub 2 SW 1956) dat de verlengde navorderingstermijn - in afwijking van art. 16 lid 4 AWR - aanvangt na de dag van de inschrijving van de akte van overlijden van de schenker of van de begiftigde in de registers van de burgerlijke stand. Het beroep van X is dus ongegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Schenk- en erfbelasting
Instantie: Hoge Raad
Editie: 13 november