Alles wat een verzekeraar uitkeert in het kader van een lijfrenteverzekering is belast, tenzij de aard van de uitkering anders is. Dat beslist Rechtbank Zeeland-West-Brabant.
In deze zaak (23 november 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:6931) heeft een man in 1995 een lijfrenteverzekering gesloten. Deze lijfrente brengt hij in 2015 geruisloos in in een lijfrentebeleggingsrecht bij een andere uitvoerder.
Zijn verzekeraar betaalt hem in 2019 een tegemoetkoming van € 7.000 in verband met een klacht die hij bij Kifid heeft ingediend over de verzekering, Op een deel van deze tegemoetkoming (€ 5.500) is loonheffing ingehouden.
De man is van mening dat de uitkering onbelast is, omdat geen sprake is van een uitkering op grond van de verzekeringsvoorwaarden of een nabetalingsverplichting van de verzekeraar. Zijn klacht had volgens hem betrekking op de omstandigheid dat hij niet goed was voorgelicht over de verzekering. De tegemoetkoming was daarom geen tegemoetkoming in de kosten, maar een schadevergoeding ter beëindiging van de klacht om zo verdere imagoschade en hoge proceskosten te vermijden.
De rechtbank is echter met de inspecteur van mening dat het bedrag van € 5.500 terecht tot het belastbaar inkomen moet worden gerekend. De inspecteur mocht daarbij uitgaan van het renseignement van de verzekeraar, die heeft vastgesteld dat de uitkering betrekking had op een tegemoetkoming in de kosten. De tegemoetkoming moet daarom worden beschouwd als een uitkering in het kader van de lijfrenteverzekering. De man heeft niet voldoende kunnen onderbouwen dat de aard van de uitkering een onbelaste schadevergoeding betreft. Het gelijk is aan de inspecteur.
Belang voor de praktijk
De rechtbank constateert dat er een direct verband is tussen de beleggingsverzekering en de eenmalige uitkering. Omdat de verzekering was ingebracht in een bankspaarproduct elders, werd de tegemoetkoming gedaan in de vorm van een eenmalige uitkering. De eenmalige uitkering vervangt daarmee de gederfde (hogere) termijnen van lijfrenten. Op grond van art. 3.102 lid 1 Wet IB 2001 behoort de uitkering daarmee tot de aangewezen periodieke uitkeringen en verstrekkingen. Dat de eenmalige uitkering zelf niet een periodiek karakter heeft, doet aan de toepasselijkheid van art. 3.102 van de Wet IB 2001 niet af.
Voor de mogelijke verschuldigdheid van revisierente over compensatie-uitkeringen bij beleggingsverzekeringen is het besluit van 20 december 2011, nr. BLKB 2011/1954M van belang. In dit besluit is goedgekeurd dat gezien de bijzondere achtergrond van dergelijke nabetalingen met toepassing van art. 63 AWR (hardheidsclausule) de nabetaling wordt aangemerkt als reguliere verzekeringsuitkering en niet als een gedeeltelijke afkoopsom. Daarmee is revisierente niet aan de orde.
Lees ook het thema Lijfrenten.
Bron: Legal & Tax Nationale Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Pensioenen, Inkomstenbelasting