Hof Amsterdam heeft in hoger beroep de beslissing van de kamer voor gerechtsdeurwaarders, waarbij een gerechtsdeurwaarder uit Noord-Holland uit het ambt is ontzet, bevestigd. De gerechtsdeurwaarder mag wel over drie maanden als toegevoegd gerechtsdeurwaarder werkzaamheden verrichten.
De gerechtsdeurwaarder is in 2022 uit het ambt gezet. Onderzoek van het Bureau Financieel Toezicht, dat het overheidstoezicht op de gerechtsdeurwaarders in Nederland uitoefent, wees namelijk uit dat herhaaldelijk bewaringstekorten op de derdengeldenrekening bestonden en dat de gerechtsdeurwaarder niet had voldaan aan zijn administratieverplichtingen. Tevens waren gelden overgeboekt van de derdengeldenrekening tijdens het bewaringstekort.
In hoger beroep betwistte de gerechtsdeurwaarder de gegrondheid van de klacht niet meer. Hij kwam uitsluitend nog op tegen de door de kamer opgelegde maatregel van ontzetting en de bepaling dat hij gedurende een termijn van vijf jaar niet tot waarnemer kan worden benoemd of aan een andere gerechtsdeurwaarder kan worden toegevoegd.
Evenals de kamer voor gerechtsdeurwaarders vindt het hof de maatregel van ontzetting uit het ambt passend en geboden. Maar het hof beperkt de termijn waarbinnen de gerechtsdeurwaarder niet aan een andere gerechtsdeurwaarder kan worden toegevoegd tot drie maanden.
Het hof acht de gerechtsdeurwaarder weliswaar niet geschikt om een eigen gerechtsdeurwaarderskantoor te leiden, maar wil hem niet de mogelijkheid ontnemen om als toegevoegd gerechtsdeurwaarder onder verantwoordelijkheid van een andere gerechtsdeurwaarder ambtelijke werkzaamheden te verrichten. Voor twijfel aan zijn geschiktheid daarvoor bestaat geen grond. Hij heeft ter zitting laten blijken zich op die werkzaamheden te willen toeleggen.
De uitspraak heeft nummer ECLI:NL:GHAMS:2023:406.
Bron: Hof Amsterdam
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Insolventierecht, Kantoren