In hoeverre heeft een finaal verrekenbeding invloed op de hypotheekrenteaftrek bij scheiding? Een casus.
De casus luidt als volgt:
Mijn ex-partner en ik zijn op huwelijkse voorwaarden gehuwd. Hij is eigenaar van de woning. De hypothecaire geldlening staat op onze beide namen. In onze huwelijkse voorwaarden is een finaal verrekenbeding bij overlijden of echtscheiding opgenomen. Mijn echtgenoot heeft de woning begin 2023 verlaten en zich laten inschrijven op een ander woonadres. Het echtscheidingsverzoek is toen ook onmiddellijk ingediend bij de rechtbank. Hoewel we daar geen afspraken over hebben gemaakt, betaal ik als echtgenote sindsdien de rentelasten van de hypotheek. Een medewerker van de belastingtelefoon zegt dat ik de rente niet kan aftrekken. Is dat juist? Ik betaal de hypotheekrente tenslotte.
De belastbare inkomsten uit eigen woning – in de regel: het (negatieve) saldo van eigenwoningforfait en hypotheekrente – vormen gemeenschappelijke inkomsten (art. 2.17 Wet IB 2001). Gemeenschappelijke inkomsten kunnen partners voor de belastingheffing onderling toerekenen in elke verhouding die zij wensen. Maar dan moet er wel sprake zijn van fiscale partnerschap.
De hoofdregel is dat gehuwden elkaars fiscale partner zijn, ook als zij gescheiden leven (art. 5a lid 1 AWR). Dat wordt anders als (1) de partners niet op hetzelfde woonadres zijn ingeschreven én (2) een echtscheidingsverzoek is ingediend (art. 5a lid 4 AWR). Omdat sinds begin 2023 aan beide voorwaarden is voldaan, is er sindsdien geen sprake meer van fiscaal partnerschap.
De woning van de echtgenoot is weliswaar het hoofdverblijf, maar daarmee nog geen eigen woning voor de heffing van inkomstenbelasting (art. 3.111 Wet IB 2001). Alleen zo lang er sprake is van fiscaal partnerschap is de woning van de echtgenoot ook voor de ander een eigen woning. Nu er geen sprake meer is van fiscaal partnerschap is de woning voor de vrouw geen eigen woning meer. En omdat er voor haar geen sprake is van een eigen woning speelt hypotheekrenteaftrek ook niet. De medewerker van de belastingtelefoon heeft dus terecht gezegd dat zij geen recht heeft op hypotheekrenteaftrek.
De gedachte kan opkomen dat vanwege het finaal verrekenbeding de economische eigendom van de helft van de woning is verkregen. De echtgenote heeft immers voor 50 procent belang bij de waardeontwikkeling van de woning. Economische eigendom is een vorm van eigendom die voldoende is voor de constatering dat de eigenwoningregeling op die woning van toepassing is (art. 3.111 lid 1 onderdeel a Wet IB 2001). Zou dat aan de orde zijn, dan de vrouw voor de helft een eigen woning en voor zover haar aandeel in de lening ziet op dit deel van de woning heeft zij dan ook recht op hypotheekrenteaftrek. Maar leidt een finaal verrekenbeding wel tot economische eigendom?
Het antwoord op die vraag luidt ontkennend. Een finaal verrekenbeding is een afspraak tussen partners die leidt tot een vordering in geld. Bij de vaststelling van de hoogte van deze vordering dient de woning slechts als rekengrootheid. Er is geen rechtstreeks – maar wel een indirect – belang bij de waardeontwikkeling van de woning. Het levert dan ook geen (economische) eigendom op. De Belastingdienst heeft dit onlangs nog eens bevestigd in een kennisgroepstandpunt (KG:051:2023:1).
Ten slotte nog één opmerking. In het jaar waarin het fiscaal partnerschap wordt verbroken – hier dus in 2023 – kunnen de ex-partners er voor kiezen toch voor het gehele jaar te worden aangemerkt als fiscaal partners (art. 2.17 lid 7 Wet IB 2001). Dat zou hier nog een oplossing kunnen bieden. Maar dan moet de ex-partner natuurlijk wel willen meewerken.
Bron: Legal & Tax Nationale Nederlanden
Informatiesoort: Nieuws