Wanneer een verzekeringnemer de wettelijke beslistermijn overschrijdt na afkoop van de lijfrente, spelen er enkele praktische knelpunten tussen de verzekeraar, de verzekeringnemer en de Belastingdienst. Een casus maakt dit duidelijk.

De casus luidt als volgt:

De lijfrente van een man heeft op 4 juni 2020 de einddatum bereikt. Door omstandigheden is de correspondentie die de verzekeraar hem heeft verstuurd over het bereiken van de expiratiedatum aan de man ontgaan. Het expiratiekapitaal bedroeg € 3.475. Nu heeft de man de verzekeringsmaatschappij verzocht om de polis per 1 november 2022 af te kopen. De maatschappij geeft nu aan dat zij bij de afkoop een bedrag reserveren ter grootte van 69,5% van de uitkering. Dit bedrag wordt pas uitbetaald nadat de man kan aantonen dat hij zijn aanslag over 2021 heeft betaald, waarin de afkoopwaarde van de polis als negatieve uitgave voor inkomensvoorzieningen is opgenomen. De man had graag gewild dat de verzekeraar gewoon loonheffing inhoudt onder toepassing van de 'afkoop kleine lijfrenteregeling'.

De uitwerking leest als volgt. Wanneer een lijfrenteverzekering tot uitkering komt, krijgt de verzekeringnemer van de fiscale wetgever een bepaalde termijn om te bepalen wat hij wil doen met zijn lijfrentekapitaal. Maakt hij binnen de gegeven termijn geen keuze, dan is er een wettelijke regel overtreden. Daarbij zijn de fiscale gevolgen gelijk aan die van afkoop.

Het tijdstip waarop in dat geval 'negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen in aanmerking worden genomen', is het moment waarop de wettelijke beslistermijn (art. 3.133 lid 3 Wet IB 2001) wordt overschreden. Op dat moment worden dus negatieve persoonlijke verplichtingen én revisierente in rekening gebracht. De wettelijke beslistermijn eindigt bij een expiratie bij leven op 31 december van het kalenderjaar dat volgt op het jaar van de expiratie. In het geval van de man uit de casus was dat dus op 31 december 2021. Voor de lijfrenteuitvoerder geldt op dat moment echter geen inhoudingsplicht. Er geldt wel een meldingsplicht (renseigneringsplicht) aan de Belastingdienst.

Afkoop kleine lijfrenteregeling niet van toepassing
Alhoewel de gevolgen van overschrijding van de wettelijke beslistermijn in fiscaal opzicht gelijk zijn aan die van afkoop, zijn er toch verschillen. De Belastingdienst heeft in een vraag-en antwoordenbesluit (Vragen en antwoorden over lijfrenten, maart 2022, vraag E3) expliciet aangegeven, dat de afkoop-kleine lijfrenteregeling niet van toepassing is bij, en ook niet ná overschrijding van de wettelijke beslistermijn.

Geen inhoudingsplicht
Na overschrijding van de wettelijke termijn is de lijfrente in fiscale zin 'onzuiver' geworden en verhuist het op dat moment onmiddellijk van box 1 naar box 3. Wanneer iemand zich na de overschrijding van de wettelijke termijn meldt bij de verzekeraar om de verzekering alsnog af te kopen, is dus feitelijk sprake van de uitkering van een box 3-verzekering. Er bestaat dan dus geen inhoudingsplicht meer voor de verzekeraar.

Wel blijft deze aansprakelijk voor de fiscale claim die is ontstaan bij overschrijding van de wettelijke termijn. Dit is de reden dat er 69,5% (de maximale fiscale claim van 49,5% belastingheffing en 20% revisierente) wordt achtergehouden tot de belastingplichtige kan aantonen dat is voldaan aan de fiscale verplichtingen van het kalenderjaar waarin de overschrijding van de wettelijke termijn heeft plaatsgevonden.

Belang voor de praktijk

De verzekeraar zal de achtergehouden 69,5% van het lijfrentekapitaal pas uitkeren als de verzekeringnemer kan aantonen dat aan zijn fiscale verplichtingen over het jaar 2021 is voldaan. Er ontstaat pas echt een vervelende situatie, wanneer de verzekeringnemer niet de benodigde financiële middelen heeft om de aanslag te voldoen. Het geld dat nodig is om de aanslag te betalen, staat geparkeerd bij de verzekeraar, maar wordt pas uitgekeerd wanneer bewijs wordt geleverd dat de aanslag is betaald.

Deze vicieuze cirkel zou kunnen worden doorbroken, wanneer er wettelijk een mogelijkheid wordt gecreëerd om bij overschrijding van de wettelijke termijn toch een loonheffingsmoment (bijvoorbeeld tegen een vast tarief van 52%, zoals bij afkoop) in te bouwen. Nadat de verzekeraar de verschuldigde loonheffing heeft afgedragen, vervalt de aansprakelijkheid en kan het netto resterende bedrag worden overgemaakt. De verzekeringnemer hoeft dan vervolgens alleen nog de revisierente te betalen.

Lijfrenteuitvoerders en de Belastingdienst zijn in overleg om de praktische knelpunten die zijn gesignaleerd bij overschrijding van de wettelijke beslistermijn op te lossen. In de Wet toekomst pensioenen is voorgesteld om de wettelijke beslistermijn in de tweede en derde pijler gelijk te trekken. Het is afwachten of met deze aanpassing ook iets wordt gedaan aan deze problematiek.

Lees ook het thema Lijfrenten.

Bron: Legal en Compliance Nationale Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Inkomstenbelasting

181

Gerelateerde artikelen