Op 27 januari 2015 hebben de ministers van tien lidstaten, op initiatief van Frankrijk en Oostenrijk, een gezamenlijke verklaring uitgegeven waarin zij opnieuw hun inzet uitspreken om tot een overeenkomst te komen over een belasting op financiële transacties (‘financial transaction tax', afgekort FTT). Met de verklaring proberen de betrokken lidstaten het onderwerp nieuw leven in te blazen.

Achtergrond

In september 2011 lanceerde de Europese Commissie een richtlijnvoorstel tot invoering van een EU‑brede FTT. Nadat een unaniem akkoord tussen alle lidstaten van de Europese Unie niet haalbaar bleek, legde de Europese Commissie begin 2013 in het kader van versterkte samenwerking (‘enhanced cooperation') een aangepast voorstel aan elf lidstaten voor. Wij verwijzen voor de inhoud van de voorstellen naar onze memoranda van 29 september 2011 en 19 februari 2013.
 
Sindsdien is de zogenoemde kopgroep van elf lidstaten op zoek naar een gemeenschappelijk gedragen uitwerking van een FTT en mogelijke aanpassingen op het voorstel van de Europese Commissie. De beoogde ingangsdatum werd daarbij verschoven van 1 januari 2014 naar 1 januari 2016. In hun gezamenlijke verklaring van 6 mei 2014 gaf de kopgroep aan zich te richten op een stapsgewijze implementatie van de FTT, waarbij zou kunnen worden gestart met aandelen en enkele derivaten. Deelnemende lidstaten zou worden toegestaan om andere producten in de heffing te betrekken teneinde bestaande belastingen te handhaven.
 
Bij de Europese Raad van Ministers van Economische en Financiële Zaken (Ecofin) op 9 december 2014 is wederom de stand van zaken besproken, maar geen overeenstemming bereikt. Het gaat bij de onderhandelingen onder meer over de vraag of financiële instrumenten als derivaten onder de FTT zouden moeten vallen, de vraag of de FTT moet worden geheven op basis van de vestigingsplaats van de financiële instelling of de plaats waar het instrument is uitgegeven en over een werkbaar heffingsmechanisme.

Gezamenlijke verklaring

De gezamenlijke verklaring van 27 januari 2015 bevat geen technische details. Wel zou het bij de FTT volgens de kopgroep (nu) moeten gaan om de breedst mogelijke grondslag en lage tarieven. Daarbij worden de effecten op de reële economie en het risico van verschuiving van financiële transacties in aanmerking genomen. Verder wordt de Europese Commissie uitgenodigd om meer betrokken te zijn en wordt herhaald dat transparantie wordt betracht richting de niet-deelnemende lidstaten. De beoogde (eerste) implementatiedatum is nog steeds 1 januari 2016.
 
Van de oorspronkelijke kopgroep van elf lidstaten heeft overigens alleen Griekenland zich niet aan deze nieuwe verklaring verbonden.

Nederlandse opstelling

Nederland heeft zich niet aangesloten bij de versterkte samenwerking voor een FTT. Het stelt als voorwaarden dat de pensioenfondsen blijven gevrijwaard, dat er geen disproportionele samenloop met de huidige bankenbelasting ontstaat en dat de inkomsten terugvloeien naar de lidstaten. Het eerdere voorstel voldeed niet aan de genoemde voorwaarden, zo worden pensioenfondsen door de FTT belast.

Vervolg

Gezien de hiervoor geschetste achtergrond van de FTT is het moeilijk in te schatten hoe het proces nu verder zal verlopen en of (en zo ja, wanneer) een eerste FTT zal worden geïmplementeerd. Na de gezamenlijke verklaring van 27 januari 2015 is in ieder geval duidelijk dat met een FTT nog steeds rekening moet worden gehouden. Het is de bedoeling van de kopgroep om bij een van de komende bijeenkomsten van de Ecofin over de voortgang te rapporteren.
 

Bron: KPMG

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Europees belastingrecht

3

Gerelateerde artikelen