Volgens de NOB moet de voortzettingsbepaling in de liquidatieverliesregeling worden aangepast. Een geringe voortzetting van meer dan 10 procent torpedeert nu het hele liquidatieverlies, terwijl het liquidatieverlies veelal wordt veroorzaakt door de verliesgevende activiteiten die wel zijn gestaakt. De Orde pleit voor een meer proportionele regeling, waarbij het liquidatieverlies alleen niet aftrekbaar is voor zover wordt voortgezet binnen concernverband. Dit schrijft de NOB in haar commentaar op het wetsvoorstel Wet beperking liquidatie- en stakingsverliesregeling (35 568).
Verder pleit de Orde onder meer voor een doorgaanscriterium bij de terugkijkperiode. Met een doorgaanscriterium zou de staatssecretaris de scherpste kantjes van de terugkijkperiode kunnen afhalen. Volgens de terugkijkperiode moet de belastingplichtige in de vijf jaren voorafgaande aan de liquidatie onafgebroken voldoen aan de kwantitatieve en territoriale voorwaarde. Afgezien van de opgenomen uitzonderingen, zou een kortstondige diskwalificatie volgens de voorgestelde regeling leiden tot het vervallen van het gehele liquidatieverlies. De Orde is van mening dat deze hardvochtige regeling tot onbillijke gevolgen kan leiden. Zeker omdat in de terugkijkperiode ook de doorkijkregeling moet worden toegepast en gelet op de onduidelijkheid van het ‘belang’-criterium, kan de regeling tot onbedoelde diskwalificatie leiden in ingewikkelde concernstructuren.
De NOB herhaalt in het commentaar haar standpunten uit haar reactie op het conceptwetsvoorstel. Zo vindt de NOB de territoriale inperking van de liquidatieverliesregeling principieel onjuist. De inperking is in strijd met de basisgedachte dat de winst van een concern slechts eenmaal wordt belast. Ook wijst de Orde opnieuw op de problemen die optreden bij een verhanging van een verlieslatende deelneming binnen concern. Door een dergelijke verhanging raakt een belastingplichtige het opgeofferde bedrag kwijt, maar als de deelneming in waarde is gestegen, wordt het opgeofferde bedrag doorgeschoven op grond van artikel 13d, lid 6, eerste volzin Wet VPB 1969. Volgens de Orde zou ook bij deelnemingen die in waarde zijn gedaald het opgeofferde bedrag doorgeschoven moeten worden. Eventueel misbruik wordt al door de andere leden van artikel 13 en 13d Wet VPB 1969 bestreden. De huidige regeling werkt uitsluitend eenzijdig ten faveure van de fiscus en is daarom disproportioneel.
Van het kabinet mag worden verwacht dat belangrijke wijzigingen in fiscale wet- en regelgeving moeten worden ingegeven door een fundamentele visie op fiscaliteit in een dynamische wereld. Het moet niet de sporen dragen van een reactie op bij nader inzien ongewenst geachte uitkomsten van legitiem gebruik van de regeling, aldus de Orde.
Bron: NOB
Informatiesoort: Nieuws
Rubriek: Vennootschapsbelasting