In dit artikel staan alle wijzigingen op het gebied van de vennootschapsbelasting, de dividendbelasting, de bronbelasting en de minimumbelasting uit het belastingpakket 2025 per wetsvoorstel.

Belastingplan 2025

  • De giftenaftrek in de VPB vervalt met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2025. Daarnaast wordt de regeling geven uit de vennootschap met ingang van 1 januari 2025 voor wat betreft de dividendbelasting en de inkomstenbelasting afgeschaft.
  • Met ingang van 1 januari 2025 wordt een anti-fragmentatiemaatregel opgenomen in de earningsstrippingmaatregel voor vastgoedlichamen met (aan derden) verhuurd vastgoed. De aftrekruimte van de earningsstrippingmaatregel wordt vanaf dan voor vastgoedlichamen met aan derden verhuurd vastgoed buiten toepassing gelaten.
  • De liquidatieverliesregeling (art. 13d lid 7 Wet VPB 1969) wordt op twee punten aangepast. De eerste wijziging betreft de berekening van het voor de deelneming opgeofferde bedrag, dat nodig is om het in aanmerking te nemen liquidatieverlies te bepalen. De voorgestelde wijziging heeft tot gevolg dat bij de berekening van het door een belastingplichtige opgeofferde bedrag voor een deelneming tevens rekening wordt gehouden met een door die belastingplichtige ten gunste van de belastbare winst teruggenomen afwaardering van een vordering op die deelneming, zonder dat een bedrag gelijk aan de afwaardering aan de zogenoemde opwaarderingsreserve wordt toegevoegd. De tweede voorgestelde wijziging heeft betrekking op de zogenoemde tussenhoudsterbepaling in de liquidatieverliesregeling. Het is gebleken dat in strijd met doel en strekking van de liquidatieverliesregeling het in bepaalde situaties mogelijk is om een in beginsel niet-aftrekbaar verkoopverlies op een middellijk gehouden deelneming om te zetten in een aftrekbaar liquidatieverlies op een onmiddellijk gehouden deelneming. Met de voorgestelde wijziging moet de wettelijke regeling voortaan beter aansluiten bij doel en strekking daarvan.
  • De generieke renteaftrekbeperking (earningsstrippingmaatregel) in de VPB wordt van 20% naar het Europees gemiddelde van 25% gebracht.
  • Met een aanpassing van de kwijtscheldingswinstmaatregel moeten bepaalde belemmeringen worden weggenomen die ontstaan bij de sanering van verlieslijdende VPB-plichtige lichamen. Oorzaak daarvan is de samenloop tussen de verliesverrekeningsmaatregel en de kwijtscheldingswinstvrijstelling. Deze lichamen kunnen worden geconfronteerd met VPB-heffing over hun kwijtscheldingswinst. Met de voorgestelde maatregel wordt voor situaties met te verrekenen verliezen van meer dan € 1 miljoen de kwijtscheldingswinst volledig vrijgesteld voor zover de kwijtscheldingswinst de overigens in het jaar geleden verliezen overtreft.
  • Er wordt een aantal wijzigingen voorgesteld in de Wet IB 2001 en de Wet VPB 1969 waarmee redactionele onjuistheden en onbedoelde gevolgen van de Wet fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen (Wet FKR) worden hersteld. De wijzigingen zien op het volgende:
    • een verwijzingsfout in de regeling voor buitenlandse belastingplichtigen voor de inkomstenbelasting;
    • een toevoeging aan het begrip kerkgenootschappen als vennootschapsbelastingplichtig lichaam;
    • een overbodig geworden toerekeningsbepaling voor commanditaire vennoten in de vennootschapsbelasting;
    • een aanpassing van de aftrekbeperking in de vennootschapsbelasting met betrekking tot de toekenningen en uitreikingen van aandelen en optierechten binnen een concern; en ten slotte
    • een aanpassing van de specifieke aftrekbeperking voor rente die verschuldigd is aan verbonden lichamen of personen.
  • De Staatssecretaris van Financiën heeft in een nota van wijziging op het Belastingplan 2025 een mogelijkheid gedicht om de met ingang van 1 januari 2025 voorziene aanpassing van het regime voor de fiscale beleggingsinstelling (fbi-regime) in de vennootschapsbelasting als gevolg van de Wet aanpassing fiscale beleggingsinstelling te ontgaan. Tevens wordt voor het begrip vastgoed in het fbi-regime aansluiting gezocht bij het begrip vastgoed elders in de vennootschapsbelasting
  • Dividendbelasting
    • De maatregel om de inkoopfaciliteit voor dividendbelasting met ingang van 2025 af te schaffen (V-N 2023/50.29) wordt teruggedraaid.
    • De per 1 januari 2024 in werking getreden maatregel van de registratiedatum in de dividendbelasting wordt verduidelijkt, zodat de regeling enkel het moment aanwijst waarop de gerechtigde tot de opbrengst van beursgenoteerde aandelen wordt bepaald.
  • Bronbelasting
    • Er wordt een nieuw en eigen groepsbegrip in de Wet bronbelasting 2021 geïntroduceerd ter vervanging van het begrip ‘samenwerkende groep’. Het voorgestelde nieuwe groepsbegrip wordt aangeduid als ’kwalificerende eenheid’. Het begrip richt zich op situaties waarin lichamen gezamenlijk handelen met als hoofddoel of een van de hoofddoelen om de heffing van bronbelasting bij een van die lichamen te ontgaan. De bewijslast ter zake van het bestaan van een kwalificerende eenheid rust bij de inspecteur.

[nieuwsbron]

Overige Fiscale Maatregelen 2025

  • Vereenvoudigde rechtstreekse zusterfusie: er worden maatregelen voorgesteld om de fiscale begeleiding van bepaalde juridische fusies uit te breiden voor de belastingplichtige aandeelhouders die betrokken zijn bij een fusie. De wijzigingen zien onder meer op de teboekstelling van de aandelen in de verkrijgende vennootschap, respectievelijk de verkrijgingsprijs voor het aanmerkelijk belang, het opgeofferd bedrag in de verkrijgende vennootschap voor de liquidatieverliesregeling in de vennootschapsbelasting en de hoogte van het gestort kapitaal van de verkrijgende vennootschap voor de dividendbelasting. Het voorstel codificeert de goedkeuring uit het Besluit van 14 maart 2024, V-N 2024/15.3 (verzamelbesluit AB).
  • Samenloop onderworpenheidstoetsen in de Wet VPB 1969 en Pijler 2: met de voorgestelde wijzigingen wordt voor de toepassing van de verschillende onderworpenheidstoetsen in de vennootschapsbelasting verduidelijkt dat onder een naar de winst geheven belasting mede wordt verstaan een kwalificerende Pijler 2-bijheffing. Voor enkele onderworpenheidstoetsen worden aanvullende voorwaarden gesteld om onbedoelde effecten te voorkomen.
  • Objectvrijstelling voor buiten beschouwing blijvende vaste inrichtingen: door de voorgestelde aanpassing vindt de objectvrijstelling wel toepassing voor zover de winst van de buiten beschouwing blijvende vaste inrichting is onderworpen aan een naar de winst geheven belasting in de staat waarin die vaste inrichting voor de toepassing van de objectvrijstelling wordt beschouwd als te zijn gelegen. Hiermee wordt beoogd dubbele belastingheffing in deze situaties te voorkomen.
  • Implementatie van de general anti-abuse rule (GAAR) uit ATAD1 in de Wet VPB 1969. Bij deze wijziging wordt benadrukt dat geen materiële wijziging is beoogd ten opzichte van de toepassing van fraus legis.
  • Technische wijziging innovatiebox: in art. 12bd lid 3 Wet VPB 1969 wordt de abusievelijke verwijzing naar art. 12bc lid 2 onderdeel c Wet VPB 1969 vervangen door art. 12bc lid 2 onderdeel d Wet VPB 1969.
  • Dividendbelasting. Aanpassing inhoudingsvrijstelling art. 4 lid 1 Wet DB 1965: de inhoudingsplichtige wordt verplicht om inhouding van dividendbelasting achterwege te laten in nationale deelnemingssituaties en situaties waarin de inhoudingsplichtige en aandeelhouder deel uitmaken van dezelfde fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting. De keuzemogelijkheid wordt geschrapt.

[nieuwsbron]

Wet aanpassing wet minimumbelasting 2024

Met dit wetsvoorstel past het kabinet de Wet minimumbelasting 2024 aan met het oog op de internationaal afgesproken administratieve richtsnoeren van de OESO. Het kabinet acht het van belang de richtsnoeren op te nemen in de Nederlandse regelgeving om de consistente toepassing van de OESO-modelregels over de minimumbelasting te bevorderen. Verschillende onderdelen van de administratieve richtsnoeren zijn in 2023 al wettelijk verankerd. Met het huidige wetsvoorstel worden weer enkele administratieve richtsnoeren waarvoor een wettelijke grondslag nodig is opgenomen in de Wet minimumbelasting 2024. Ook worden enkele technische wijzigingen voorgesteld.

De voorstellen betreffen met name de volgende onderdelen:

  • Aanpassing van de definitie voor het begrip ‘kwalificerend belang’. Hiermee wordt bewerkstelligd dat investeerders ter zake van hun investering gelijk worden behandeld, ongeacht de toegepaste verslaggevingsstandaard (US GAAP of IFRS). Ook worden 'kwalificerende restitueerbare belastingtegoeden' en 'kwalificerende verhandelbare belastingtegoeden' gedefinieerd, met specifieke vereisten voor verhandelbaarheid en prijs.
  • Berekeningen voor het kwalificerend inkomen of verlies en belastingen moeten gemaakt worden in de presentatievaluta van de geconsolideerde jaarrekening van de uiteindelijke moederentiteit.
  • Opname van de fiscale behandeling van kwalificerende verhandelbare belastingtegoeden in de Wet minimumbelasting 2024.
  • Opname van de door de OESO gepubliceerde omrekenregels voor valuta in de Wet minimumbelasting 2024.
  • Bij de aanwijzing van de groepsentiteit in Nederland waarvan de binnenlandse bijheffing wordt geheven, komt een aanvulling voor de situatie dat de in Nederland gevestigde groepsentiteiten deel uitmaken van een joint venture-groep. Hiermee wordt voldaan aan één van de vereisten voor de consistentiestandaard.
  • Een tie-breaker bepaling voor de verslaggevingsstandaard aan de hand waarvan de binnenlandse bijheffing in Nederland wordt berekend. Indien de Nederlandse groepsentiteiten gebruik maken van meer dan één lokale financiële verslaggevingsstandaard, wordt de overwinst berekend op basis van de financiële verslaggeving die is opgesteld op basis van de Dutch GAAP.
  • De kwalificerende binnenlandse bijheffing en de kwalificerende binnenlandse bijheffing veiligehavenregel in lijn brengen met de administratieve richtsnoeren van de OESO. Deze zien op de vereisten waaraan een kwalificerende binnenlandse bijheffing moet voldoen en ook aan welke vereisten een kwalificerende binnenlandse bijheffing moet voldoen voor de toepassing van de kwalificerende binnenlandse bijheffing veiligehavenregel.
  • Kwalificerende verhandelbare belastingtegoeden worden, net als kwalificerende restitueerbare belastingtegoeden, tot het kwalificerende inkomen gerekend.
  • Opname van de door de OESO gepubliceerde regels ten aanzien van het in aanmerking nemen van een voortgewentelde bovenmatige negatieve belastinguitgave in de Wet minimumbelasting 2024.
  • Aansluiting bij de administratieve richtsnoeren voor het bepalen van het bedrag van het uitgesloten inkomen op basis van reële aanwezigheid.
  • Het tegengaan van bepaalde constructies met betrekking tot de tijdelijke Country-by-Country Reporting-veiligehavenregel. Dit betreft met name de maatregelen die zijn geïntroduceerd voor hybride regelingen waarbij groepen verschillende informatiebronnen kunnen gebruiken om aan te tonen dat zij kwalificeren voor de veiligehavenregel.
  • Opname van door de OESO gepubliceerde regels die in gevallen waarin een boekjaar eindigt voor 31 maart 2025, erin voorzien dat de indieningsdatum voor de bijheffing-informatieaangifte en de kennisgeving niet eindigt vóór 30 juni 2026.

Bij het omzetten van de administratieve richtsnoeren van de OESO wordt ervoor gekozen om zoveel mogelijk terugwerkende kracht tot en met 31 december 2023 te verlenen aan de voorgestelde maatregelen. Een uitzondering geldt voor vier maatregelen. Deze vier maatregelen treden in werking met ingang van 31 december 2024.

[nieuwsbron]

------------

Lees ook de wijzigingen uit het belastingpakket 2025 in de:

Bron: Redactie TaxLive

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Vennootschapsbelasting, Dividendbelasting

Dossiers: Prinsjesdag 2024

1301

Gerelateerde artikelen