Hof Arnhem-Leeuwarden heeft onlangs de gunstige uitspraak van Rechtbank Noord-Nederland, over de manier waarop een hogeschool het recht op aftrek van btw op gemengde kosten vast dient te stellen, bevestigd. De uitspraak kan zorgen voor een hogere btw-aftrek op gemengde kosten voor onderwijsinstellingen. PwC adviseert in beeld te brengen of een instelling gebruik maakt van de mogelijkheden om de btw op gemengde kosten in aftrek te brengen en of dit op de juiste wijze en tegen het juiste percentage plaatsvindt.
Achtergrond
Een hogeschool krijgt btw in rekening gebracht op gemengde kosten (dit zijn kosten die gemaakt worden ten behoeve van zowel btw-belaste als btw-vrijgestelde prestaties, bijvoorbeeld accountantskosten en kantoorkosten). De btw op dergelijke kosten is als uitgangspunt aftrekbaar op basis van de verhouding tussen de btw-belaste omzet ten opzichte van de totale omzet (ook wel de pro rata). De hogeschool heeft de btw op gemengde kosten conform haar pro rata percentage in aftrek gebracht.
De Belastingdienst is het echter niet eens met de berekeningswijze van het pro rata percentage door de hogeschool. Volgens de Belastingdienst kwalificeren de ontvangen collegegelden namelijk niet als een vergoeding voor door de hogeschool verrichte onderwijsprestaties, waardoor deze onderwijsprestaties niet kwalificeren als een economische activiteit voor de btw (geen btw-ondernemerschap) en de btw-aftrek voor dat gedeelte dan ook moet worden beperkt.
In de tweede plaats stelt de Belastingdienst zich op het standpunt dat de aftrek van de btw op de gemengde kosten niet moet worden berekend aan de hand van de omzetverhoudingen maar op basis van de verhouding in financieringsbronnen (hoe de activiteiten van de hogeschool worden gefinancierd). Volgens de Belastingdienst geeft de verhouding in financieringsbronnen een beter beeld van het werkelijk gebruik van de ingekochte goederen en diensten en dus ook van het btw-aftrekrecht op gemengde kosten. Het pro rata percentage van de hogeschool valt in beide situaties lager uit.
Oordeel Hof Arnhem-Leeuwarden
Het Hof heeft, net als de Rechtbank, geoordeeld dat de betaling van collegegeld door een student aan de hogeschool wél een vergoeding voor een (onderwijs)prestatie is. Een student dient immers het collegegeld te betalen om onderwijs te mogen volgen en het collegegeld is daarnaast ook te hoog om het een louter symbolische bijdrage te kunnen noemen.
Het tweede standpunt van de Belastingdienst, de bepaling van het recht op aftrek op basis van de verhouding in financieringsbronnen, vond volgens het Hof eveneens geen steun in het recht en geeft geen nauwkeuriger beeld van het werkelijk gebruik. Dit houdt in dat een hogeschool voor het verzorgen van onderwijs optreedt als btw-ondernemer en dat voor de door de Belastingdienst voorgestane beperking van het recht op aftrek geen plaats is.
Wat betekent deze uitspraak voor onderwijsinstellingen
Onderwijsinstellingen die van studenten bijdragen (collegegelden) ontvangen, kunnen aan de hand van deze uitspraak wellicht een btw-voordeel behalen. Hetzelfde kan gelden voor onderwijsinstellingen die lesgelden ontvangen (ROC s en AOC's ).
Het is nog niet duidelijk of de Belastingdienst in cassatie zal gaan tegen de uitspraak van Hof Arnhem-Leeuwarden. De uiteindelijke uitkomst van dit geschil is daarom nog niet zeker. Toch adviseert PwC onderwijsinstellingen nu al actie te ondernemen en bezwaar te maken tegen de eigen aangifte als de uitspraak tot een hogere aftrek van btw op gemengde kosten leidt dan tot op heden.
Bron: PwC
4