Er gaat mogelijk een strikte interpretatie gelden voor de vrijstelling van vennootschapsbelasting voor onderwijs en onderzoek die vanaf 1 januari 2016 in werking treedt. Gelet op het korte tijdpad is het voor onderwijsinstellingen van belang in actie te komen en vast te stellen of zij met vennootschapsbelastingplicht te maken krijgen.
Wat betekent dit voor onderwijsinstellingen?
Onderwijsinstellingen dienen er rekening mee te houden dat de Belastingdienst de activiteiteneis en bekostigingseis van de nieuwe subjectieve onderwijs- en onderzoeksvrijstelling in de vennootschapsbelasting mogelijk strikt interpreteert. Afhankelijk van de individuele feiten en omstandigheden kan deze strikte interpretatie betekenen dat een onderwijsinstelling niet aan de eisen van de vrijstelling voldoet.
Gevolg hiervan is dat de betreffende onderwijsinstelling vanaf 1 januari 2016 in beginsel met vennootschapsbelastingplicht te maken krijgt inclusief de bijbehorende administratieve verplichtingen (o.a. opstellen van een fiscale openingsbalans en aangifte).
Ter voorkoming van onverwachte fiscale tegenvallers en vanwege het krappe tijdpad adviseert PwC onderwijsinstellingen op zeer korte termijn hun toekomstige vennootschapsbelastingpositie te bepalen. Vanwege de recente geluiden vanuit de Belastingdienst acht PwC het onder omstandigheden raadzaam rekening te houden met een strikt scenario. Dit zorgt ervoor dat de instelling, indien nodig, tijdig maatregelen kan nemen om fiscale en financiële nadelen te voorkomen.
Uitleg van de onderwijs- en onderzoeksvrijstelling
Eerder heeft PwC gemeld dat de eisen van de in de ‘Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen' opgenomen onderwijs- en onderzoeksvrijstelling naar de mening van PwC ruim geïnterpreteerd mogen worden. Onder een ruime interpretatie vindt voor de gezamenlijke onderwijs-, resp. onderzoeksactiviteiten een beoordeling plaats naar de mate van bekostiging (minimaal 70% uit publieke middelen), waarna de activiteiteneis plaatsvindt (minimaal 90% onderwijs en onderzoek verrichten).
PwC heeft begrepen dat de Belastingdienst moeite heeft met de hiervoor genoemde ruime uitleg van de onderwijs- en onderzoeksvrijstelling. Dit betekent mogelijk dat de Belastingdienst een strikte interpretatie volgt. PwC verwacht dat deze strikte interpretatie ertoe leidt dat per activiteit een beoordeling dient plaats te vinden van de 70% bekostigingsmarge. Alleen indien een activiteit aan deze toets voldoet, telt deze mee voor de 90%-marge van de activiteiteneis (die hierdoor snel vol kan raken). Vanwege het alles-of-niets karakter van de subjectieve vrijstelling kan deze uitleg van de vrijstelling in individuele gevallen negatief uitpakken.
Naar de mening van PwC is het van belang dat de Belastingdienst en/of de fiscale wetgever zo snel mogelijk duidelijkheid geeft aan onderwijsinstellingen over de uitleg van de specifieke onderwijs- en onderzoeksvrijstelling. Hierop wachten is echter geen optie omdat de instelling aan de fiscale compliance moet voldoen.
Bron: PwC
26