De afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in twee zaken over de kinderopvangtoeslag beslist in het nadeel van de ouders. De hoogste algemene bestuursrechter van Nederland vond er een aanleiding in om zich in een persbericht - juridisch - te excuseren over de afloop van de procedures.
De bestuursrechter stelt zichzelf de vraag of het een formele wet, die de Tweede en Eerste Kamer hebben goedgekeurd, inhoudelijk mag toetsen als toepassing van de wet zeer onredelijk uitpakt. Het antwoord daarop is volgens de rechter 'nee'. "Het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet staat daaraan bij de ‘huidige stand van de rechtsontwikkeling’ in de weg."
Het toetsingsverbod verbiedt de rechter echter niet om te beoordelen of toepassing van de wet in een individueel geval achterwege moet blijven omdat die toepassing anders in strijd zou komen met een algemeen rechtsbeginsel, zoals het evenredigheidsbeginsel.
In de twee onderhavige zaken waren er geen bijzondere omstandigheden die de wetgever bij het vaststellen van de wet niet heeft verdisconteerd, zo stellen de vijf rechters van de afdeling. Het ging in deze twee zaken specifiek over een bepaling in de Wet kinderopvang, die bepaalt dat ouders kinderopvangtoeslag met een terugwerkende kracht van maximaal drie maanden kunnen aanvragen.
In de procedures voerden de ouders aan dat zij die beperking in tijd niet terecht vinden. Ze vinden dat ze aan alle voorwaarden voor toeslag voldoen en willen alsnog toeslag over een langere periode. De rechters oordelen echter dat de Wet kinderopvang een sta-in-de weg is voor de argumentatie van de ouders. "De wet is duidelijk en kent geen 'ventiel'." En de wet is volgens de rechters zo dwingend geformuleerd dat er geen ruimte is voor een belangenafweging.
Het volledige persbericht is te lezen op de website van de Raad van State. De uitspraken hebben de nummers 202006816/1 en 202100115/1.
Bron: Raad van State