De Amsterdamse kortgedingrechter vraagt het Hof van Justitie van de Europese Unie zich te buigen over de gevolgen van de Brexit voor het EU-burgerschap van Britse onderdanen. Dat is de uitkomst van een kort geding dat een groep in Nederland wonende Britten had aangespannen tegen de Nederlandse Staat en de gemeente Amsterdam.
Er moet volgens de rechter meer duidelijkheid komen over de gevolgen van de Brexit voor het EU-burgerschap. Omdat dit neerkomt op uitleg van het EU-verdrag, legt hij hierover zogenoemde prejudiciële vragen voor aan het Europees Hof van Justitie.
Het is maar de vraag of een Brexit automatisch leidt tot het verliezen van EU-burgerschap voor Britten in de EU, zo oordeelt de rechter. Zo genieten mensen die bepaalde rechten hebben verworven altijd een zekere mate van bescherming.
Het argument van de Nederlandse Staat en de gemeente dat de onderhandelingen over de Brexit nog gaande zijn en dat de rechter zich daarom nog niet in de zaak mag mengen, deelt de rechter niet. De Britse eisers hebben aannemelijk gemaakt dat zij nu al schade lijden in hun privéleven door de dreiging dat zij, als de Brexit eenmaal heeft plaatsgevonden, als ‘derdelanders' uit Nederland moeten vertrekken. Inherent aan de taak van de burgerlijke rechter is het bieden van rechtsbescherming op individueel niveau, zo nodig ook tegen andere staatsmachten, en ook in zaken die mede een politieke dimensie hebben.
Bron: Rechtspraak
1