Met verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 18 september 2020 oordeelt Hof Amsterdam dat de huurinkomsten uit de verhuur van een deel van de eigen woning belast zijn.

In deze zaak verhuurt een vrouw in 2017 een aantal keer haar gehele woning. Daarnaast verhuurt zij ook een aantal keer een deel van haar woning. De inspecteur rekent de huurinkomsten van de verhuur van de hele woning en de huuropbrengsten van een deel van de woning tot haar inkomen.

De vrouw is het hier niet mee eens en stelt met een verwijzing naar art. 3.113 Wet IB 2001 dat alleen de huurinkomsten die betrekking hebben op de verhuur van de gehele woning belast zijn.

In de uitspraak van 17 augustus 2020 (kenmerk HAA 19/4084, niet gepubliceerd) oordeelt Rechtbank Noord-Holland dat de tekst van art. 3.113 Wet IB 2001 uitgaat van de tijdelijke verhuur van de gehele woning en niet van een deel van de woning. De inspecteur gaat in beroep.

Op 18 september 2020, kort na de uitspraak van de rechtbank, doet de Hoge Raad uitspraak in het zogenaamde tuinhuisarrest. In deze zaak verhuurt een echtpaar incidenteel hun tuinhuis tijdelijk aan toeristen. Het tuinhuis maakt onderdeel uit van de eigen woning (= aanhorigheid). De vraag is of de verhuurinkomsten nu wel of niet belast zijn.

Wie zijn eigen woning tijdelijk verhuurt, moet over 70% van de inkomsten inkomstenbelasting betalen. Deze heffing komt bovenop het eigenwoningforfait. Het was de vraag of de wetsbepaling die dit regelt – art. 3.113 Wet IB 2001 – alleen van toepassing is op de verhuur van de gehele woning of ook bij verhuur van een gedeelte van de woning. De wetsbepaling zelf is daar niet duidelijk over, de wetsgeschiedenis evenmin.

De Hoge Raad hakt de knoop door: de bepaling is zowel bij gedeeltelijke als bij gehele tijdelijke verhuur van de eigen woning van toepassing. Het Hof oordeelt dat in het licht van het arrest van de Hoge Raad de uitspraak van de rechtbank niet in stand kan blijven.

Belang voor de praktijk

Tot het arrest van de Hoge Raad was het onduidelijk of art. 3.113 Wet IB 2001 alleen van toepassing is op de verhuur van de gehele woning of ook bij verhuur van een gedeelte van de woning. Omdat het artikel niet spreekt over een gedeeltelijke verhuur van een woning zou je kunnen concluderen dat alleen de opbrengsten van de verhuur van de gehele woning belast zijn.

De Hoge Raad legt de parlementaire geschiedenis echter zo uit dat een dergelijke letterlijke lezing niet in overeenstemming is met de bedoeling van de wetgever. De onderbouwing van de uitspraak is wellicht bescheiden, maar de uitspraak schept wel duidelijkheid.

Als belastingplichtigen (een deel van) hun eigen woning via Airbnb, Booking of een vergelijkbaar platform tijdelijk verhuren en daarbij meer doen dan alleen het afgeven van de huissleutel - denk bijvoorbeeld aan het verzorgen van een welkomstdrankje, ontbijt, schoon linnengoed – is het goed denkbaar dat er sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden (art. 3.90 Wet IB 2001). Merkwaardig genoeg stelt de Belastingdienst nooit dat er sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden, maar dat zou ze naar onze mening best – en met succes – kunnen doen.

Bron: Legal, Compliance & Tax Nationale-Nederlanden

Informatiesoort: Nieuws

Rubriek: Inkomstenbelasting

210

Gerelateerde artikelen