Rechtbank Zutphen oordeelt dat de aanslag reclamebelasting terecht is opgelegd. De rechtbank stelt voorop dat bij uitspraak van deze rechtbank van 20 januari 2010 (LJN: BL8525) is geoordeeld dat het is toegestaan dat de inkomsten uit reclamebelasting - met gebruikmaking van een ondernemersfonds - uitsluitend worden besteed aan de financiering van activiteiten en voorzieningen in de binnenstad, en dat de mogelijkheid van belastingheffing op de voet van de Experimentenwet BI-zones niet uitsluit dat de gemeente kiest voor heffing van reclamebelasting. Bij uitspraak van Hof Arnhem van 14 september 2010 (LJN: BN8815) is die uitspraak bevestigd. Geen rechtsregel verplicht ertoe dat reclamebelasting wordt geheven met instemming van de belastingplichtigen. De grief dat met de tariefstelling onvoldoende rekening is gehouden met kleine zelfstandige ondernemers kan niet slagen, reeds omdat een heffingsmaatstaf die afhankelijk is gesteld van de omzet of winst van een ondernemer, op grond van art. 219, tweede lid, van de Gemeentewet verboden is. Samenloop van reclame- en precariobelasting ter zake van één object is rechtens niet verboden. Voorts overweegt de rechtbank dat in de Verordening geen anticumulatiebepaling is opgenomen. De billijkheid daarvan staat niet ter beoordeling van de belastingrechter. Niet is gebleken van een willekeurige of onredelijke belastingheffing die de wetgever niet kan hebben beoogd.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Rechtbank Zutphen
Editie: 13 februari