De Staatssecretaris van Financiën antwoordt de Tweede Kamer dat de Belastingdienst de toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs toetst in lijn met het oordeel van de Hoge Raad van 15 januari 2016.

Toetsing door de Belastingdienst of de afdrachtvermindering onderwijs correct heeft plaatsgevonden vindt plaats in lijn met het oordeel van de Hoge Raad van 15 januari 2016 (V-N 2016/5.19). Dat antwoordt de Staatssecretaris van Financiën op vragen van de vaste commissie voor Financiën van de Tweede Kamer.

In dit arrest oordeelt de Hoge Raad dat het voor het recht op de afdrachtvermindering onderwijs niet noodzakelijk is dat de werknemer een volledige beroepsopleiding volgt, maar dat het moet gaan om het volgen van beroepspraktijkvorming die als zodanig deel uitmaakt van de beroepsbegeleidende leerweg van een aangewezen beroepsopleiding. Als gevolg van deze beslissing van de Hoge Raad komt voortaan ook bij het volgen van een deel van een beroepsopleiding de vraag aan de orde of sprake is van een juist toegepaste afdrachtvermindering onderwijs. Verder oordeelt de Hoge Raad dat het moet gaan om een schriftelijke overeenkomst en spreekt zij zich uit over tot welk moment de afdrachtvermindering mag worden toegepast, nl. tot het einde van het tijdvak waarin het afsluitende examen is afgelegd.

De staatssecretaris voegt er nog aan toe dat er naar aanleiding van het arrest bij de Belastingdienst discussie is ontstaan over de vraag of er sprake moet zijn van het volgen van de volledige beroepspraktijkvorming van de beroepspraktijkopleiding. De Belastingdienst vindt van wel. Deze vraag is aan de Hoge Raad voorgelegd door middel van sprongcassatie tegen de uitspraak van Rechtbank Den Haag van 30 december 2016, nrs. SGR 16/2373 t/m 16/2375 (V-N Vandaag 2017/323).

[Nieuwsbron]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Loonbelasting

Regelgevende instantie: Ministerie van Financiën

2

Gerelateerde artikelen