X bv heeft in 2014 voor de registratie van acht personenauto's in totaal € 15.924 aan BPM op aangifte voldaan. Volgens X bv zijn het gebruikte auto's, ondanks dat er geen sporen van feitelijk gebruik zijn en de km-standen variëren van 6 tot 25. De auto's waren eerder in Italië geregistreerd. De afschrijving is door X bv berekend met gebruikmaking van een koerslijst. In geschil is of de inspecteur terecht naheffingsaanslagen van in totaal € 8.541 heeft opgelegd. Rechtbank Den Haag stelt de inspecteur in het gelijk. Het maakt niet uit dat de auto's al in het buitenland waren geregistreerd (zie HR 29 mei 2009, nr. 08/00824, V-N 2009/28.18). Het maakt ook niet uit dat de fabrieksgarantie reeds op het moment van registratie in Italië is ingegaan. X bv beroept zich vervolgens op HR 29 januari 2016, nr. 14/01502, V-N 2016/7.22.1. Volgens Hof Den Haag beroept X bv zich ten onrechte op het vertrouwensbeginsel ten aanzien van het begrip 'gebruikt' in de Leidraad BPM 2006. Aangezien de bewuste passage in een volgend besluit niet is opgenomen, komt reeds daarom een beroep op gewekt vertrouwen niet voor honorering in rechte in aanmerking. X bv gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat de BPM is voldaan na intrekking van de Leidraad BPM 2006 zodat niet met vrucht een beroep kan worden gedaan op het in dat besluit neergelegde beleid.Het oordeel van het hof dat de vermindering van art. 10 Wet BPM 1992 niet van toepassing is omdat de auto's na de vervaardiging niet of nauwelijks zijn gebruikt en daarom geen gebruikte personenauto's zijn, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting (zie HR 14 september 2012, nr. 12/00848, V-N 2012/46.26). Er is ook voor het overige geen sprake van discriminerende heffing in de zin van art. 110 VWEU. X bv stelt vergeefs dat als de auto's als nieuw worden aangemerkt voor de berekening van de verschuldigde BPM niettemin moet worden uitgegaan van de in 2013 geldende tarieven. Aangezien in de periode waarin de onderhavige auto's in Nederland voor het eerst werden geregistreerd, ook op alle in Nederland op de binnenlandse markt aangekochte, vergelijkbare nieuwe personenauto's bij registratie werd geheven naar het tarief van 2014, is van onverenigbaarheid met art. 110 VWEU geen sprake. Voorts is redelijkerwijs niet voor twijfel vatbaar dat de uitleg van het begrip gebruikte personenauto strookt met de rechtspraak van het HvJ EU. Het beroep van X bv is ongegrond.
Wetsartikelen:
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie 110
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 10