X doet op 5 juni 2014 aangifte in het recht van schenking van een aan hem op 21 november 2013 geschonken aandelenbelang met toepassing van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit. Met dagtekening 18 november 2014 wordt conform die aangifte een (primitieve) aanslag schenkbelasting aan X opgelegd. X dient geen bezwaarschrift tegen deze aanslag in. Vervolgens doet X op 5 december 2014 aangifte in het recht van schenking van aan hem op 18 november 2013 geschonken contanten en andere zaken. Naar aanleiding van die aangifte legt de inspecteur, met dagtekening 3 juni 2015, de in geschil zijnde navorderingsaanslag op. X gaat in beroep tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur tegen deze navorderingsaanslag.
Volgens Rechtbank Den Haag richten de grieven in het bezwaarschrift zich alleen tegen de wijze waarop de bedrijfsopvolgingsfaciliteit door de inspecteur is toegepast. De rechtbank stelt ook vast dat de toepassing door de inspecteur van de bedrijfsopvolgingsfaciliteit bij het vaststellen van de (primitieve) aanslag, geen wijziging heeft ondergaan bij de vaststelling van de navorderingsaanslag. De berekening van de belastbare schenking zoals vastgesteld bij (primitieve) aanslag is ook overigens niet gewijzigd bij de navordering. De belastbare grondslag zoals vastgesteld bij de (primitieve) aanslag is, zoals de inspecteur terecht heeft gesteld, alleen in de navorderingsaanslag begrepen vanwege de progressie van het tarief. Tegen die tariefstelling als zodanig zijn door X geen bezwaren ingebracht. Het bezwaar tegen de navorderingsaanslag is daarom terecht ongegrond verklaard. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Schenk- en erfbelasting
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 19 juli