Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur bij het vaststellen van de aanslagen IB/PVV van X er terecht vanuit is gegaan dat X binnenlands belastingplichtig is. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Belanghebbende, X, is het niet eens met (navorderings)aanslagen IB/PVV over de jaren 1999, 2000, 2001, 2003, 2004 en 2006. In geschil is of de inspecteur bij het vaststellen van de aanslagen er terecht vanuit gaat dat X binnenlands belastingplichtig is.

Hof Arnhem-Leeuwarden (MK II, 17 februari 2015, 13/00098, 13/00099, 13/00100, 13/00879, 13/00880 en 13/00881, V-N 2015/25.1.1) oordeelt dat de inspecteur bij het vaststellen van de aanslagen IB/PVV van X er terecht vanuit is gegaan dat X binnenlands belastingplichtig is. Uit een aantal rechterlijke uitspraken, die inmiddels onherroepelijk vaststaan, blijkt dat X in de jaren 1998, 2002 en 2005 – naar de omstandigheden beoordeeld – op grond van art. 4 AWR en art. 34 van de Belastingregeling voor het Koninkrijk als inwoner van Nederland moet worden aangemerkt. Nu niet is gebleken dat de feiten en omstandigheden afwijken, komt het hof voor de jaren 1999, 2000 en 2001 tot dezelfde beslissing. Aan de woonplaatsverklaring van de inspecteur kan X geen vertrouwen ontlenen, omdat de inspecteur deze op basis van onjuiste verklaringen van X heeft afgegeven. Ook voor de jaren 2003, 2004 en 2006 komt het hof tot de conclusie dat het belastbare inkomen correct door de inspecteur is bepaald. Het hof verwerpt verder het verzoek van X tot aanhouding of schorsing van de zaak. Het hoger beroep van X is ongegrond.

De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 4

Belastingregeling voor het Koninkrijk 34

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 11 januari

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen