Belanghebbende, X, maakt op 1 augustus 2013 bezwaar tegen de haar opgelegde aanslag erfbelasting en verzoekt daarbij om een proceskostenvergoeding. Op 5 juli 2016 meldt de gemachtigde van X de inspecteur dat de afwikkeling van het bezwaarschrift extreem lang duurt en dat X daarom aanspraak maakt op een immateriële schadevergoeding (isv). Op 28 februari 2017 wordt het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. De inspecteur beslist niet op het verzoek van X om toekenning van een proceskostenvergoeding en isv. Pas op 31 augustus 2017 wordt € 492 aan proceskosten door de Belastingdienst uitbetaald en op 24 november 2017 € 2000 aan isv. Per e-mail van 8 september 2017 verzoekt X de inspecteur om een voor beroep vatbare uitspraak wat betreft deze vergoedingen. De inspecteur reageert niet. X komt op 16 november 2018 in beroep. Het beroep wordt vanwege termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard.
Volgens Hof Amsterdam heeft de inspecteur na de uitspraak op bezwaar alsnog, afzonderlijk, beslist op het verzoek om proceskostenvergoeding en isv. Namelijk op 31 augustus 2017 en 7 september 2017. Tegen deze beslissingen op bezwaar kan afzonderlijk binnen zes weken beroep worden ingesteld. De inspecteur had het e-mailbericht van X van 8 september 2017 als een tijdig ingediend beroepschrift moeten aanmerken en als zodanig moeten doorzenden naar de rechtbank. De totale isv voor overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaarfase wordt vastgesteld op € 3500. Het hoger beroep van X is gegrond.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:7
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Algemene wet bestuursrecht 6:15
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 18 januari