Hof 's-Gravenhage oordeelt in hoger beroep dat de heer X niets heeft aangevoerd op grond waarvan omtrent de rechtsgeldigheid van de aanslagen een andere conclusie is te trekken.

De heer X verklaart in een op 29 december 2009 door de inspecteur ontvangen inkeerverklaring dat hij jarenlang houder is geweest van een bankrekening in Luxemburg en dat hij ook aandelen in het buitenland had. Op 31 december 2009 legt de inspecteur met behulp van de verlengde navorderingstermijn over 1997 (IB/PVV) en 1998 (VB) twee aanslagen op. X ontkent de aanslagen op deze dag te hebben ontvangen. Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat de aanslagen op 31 december 2009 om 16.50 uur in de brievenbus van X zijn gedeponeerd en dus tijdig zijn opgelegd. Het maakt niet uit dat - in tegenstelling tot de daartoe overgelegde standaardverklaring van een ambtenaar van de Belastingdienst - er geen begeleidende brief bij de aanslagen zat. X biedt vergeefs aan onder ede te verklaren dat hij de aanslagen pas op 4 januari 2010 op zijn deurmat heeft gevonden. Hiertoe wordt onder meer van belang geacht dat X ter zitting geen duidelijkheid heeft kunnen verschaffen of hij op 1, 2 en 3 januari 2010 zijn deurmat op poststukken heeft gecheckt. X gaat in hoger beroep.

Hof 's-Gravenhage oordeelt dat X niets heeft aangevoerd op grond waarvan omtrent de rechtsgeldigheid van de aanslagen een andere conclusie is te trekken. Ook overigens heeft X niets aangevoerd dat een beletsel van inhoudelijke of formele aard vormt voor het handhaven van de aanslagen dan wel het bevestigen van de uitspraak van de rechtbank, zodat het hoger beroep daarom faalt.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Hof 's-Gravenhage

2

Gerelateerde artikelen