Verwijzingshof 's-Gravenhage moet beoordelen of de inspecteur het bewijs voor de beboetbare feiten heeft geleverd en of de opgelegde boetes deze passend en geboden zijn.

Belanghebbende, X, komt in beroep tegen de hem opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en vermogensbelasting voor diverse jaren alsmede tegen de daarbij opgelegde boetebeschikkingen en de beschikkingen heffingsrente. De navorderingsaanslagen en boetebeschikkingen zijn opgelegd in het kader van een door de Belastingdienst uitgevoerd onderzoek naar houders van bankrekeningen, vermeld op door de Belgische autoriteiten aan de Nederlandse Belastingdienst verstrekte fotokopieën, het zogenaamde Rekeningenproject. X komt in beroep. Hof Amsterdam oordeelt dat aannemelijk is dat X houder is van de (verzwegen) KB-Luxbankrekeningen. X heeft niet aan de verplichtingen ingevolge artikel 47 AWR voldaan. Volgt omkering van de bewijslast. Vervolgens overweegt het hof dat X overtuigend heeft aangetoond dat de in een aantal navorderingsaanslagen begrepen correcties voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en voor de vermogensbelasting te hoog zijn. Deze correcties zijn berekend naar de voor ondernemers toegepaste correcties. Nu in de aangiften over die jaren niet blijkt van enige opgave van winst uit onderneming zal het hof de correcties verminderen tot de voor particulieren toegepaste (lagere) correcties. De correcties worden met een/derde verminderd. De boetes worden verminderd tot 64% van de na te vorderen belasting. Dit vanwege schending van artikel 6 van het EVRM en omdat bij de schatting van de hoogte van de correcties een grote onzekerheidsmarge is aangehouden. De beroepen zijn gegrond. X komt in cassatie tegen de twee uitspraken van het hof. De Staatssecretaris van Financiën komt in cassatie tegen de uitspraak van het hof van 4 november 2011, maar trekt dit later in. De Minister van Financiën komt in cassatie tegen de uitspraak van het hof van 10 juni 2010.

De Hoge Raad overweegt ambtshalve dat er grond is voor cassatie van de uitspraak van het hof van 10 juni 2010. Het gaat hier om een kennelijke, ook voor partijen kenbare, misslag in het dictum. De Hoge Raad herstelt deze misslag zelf. Verder overweegt de Hoge Raad dat de uitspraken van het hof wat betreft de beoordeling van de onderscheiden boeten blijk geven van miskenning van hetgeen is overwogen in de arresten van de Hoge Raad van 15 april 2011, nrs. 09/03075 (BNB 2011/206) en 09/05192 (BNB 2011/207). De beroepen in cassatie van X zijn gegrond. De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Verwijzingshof 's-Gravenhage moet beoordelen: (i) in hoeverre de inspecteur voor elk van de boeten  het bewijs heeft geleverd dat X het feit ter zake waarvan de boete is opgelegd, heeft begaan, en (ii) (voor zover het verwijzingshof van oordeel is dat het bewijs van beboetbare feiten is geleverd) in hoeverre elk van de opgelegde boeten gelet op de omstandigheden van het geval een passende en ook geboden sanctie voor de begane vergrijpen is. De Staatssecretaris van Financiën wordt veroordeeld in de kosten die X in verband met de behandeling van het beroep in cassatie heeft moeten maken.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting

Instantie: Hoge Raad

Editie: 9 augustus

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen