Belanghebbende, X bv, exporteert in 2010 een personenauto. De auto kwam oorspronkelijk uit Duitsland, waar deze in 2005 voor het eerst was toegelaten op de weg. De auto heeft sinds 2009 een Nederlands kenteken. Voor de registratie heeft een particulier destijds € 9.984 BPM betaald. X bv claimt thans een BPM-teruggaaf in verband met export. X bv baseert deze teruggaaf op het Nederlandse kentekenbewijs waar als datum van eerste toelating staat vermeld 9 juli 2009 en claimt € 17.367. Rechtbank Breda handhaaft de beschikking waarbij de inspecteur de teruggaaf heeft vastgesteld op € 8.001. Hof 's-Hertogenbosch oordeelt echter dat het basiskentekenregister per 1 juli 2008 als een authentieke registratie heeft te gelden en dus verplicht moet worden gebruikt door de hele overheid. Aangezien de inspecteur heeft nagelaten aan de RDW te melden dat de datum van eerste toelating onjuist is, is de inspecteur hieraan gebonden. De Staatssecretaris van Financiën gaat in cassatie. Advocaat-Generaal IJzerman is van mening dat het verplichte gebruik van het kentekenregister als basisregistratie door de overheid niet met zich meebrengt dat daarmee ook rechtsbescherming is beoogd in de verhouding tussen de burgers en de overheid. De inspecteur is dus volgens de A-G niet gebonden aan de fout. Op basis van een redelijke wetsuitleg bestaat bovendien slechts recht op teruggaaf uitgaande van de daadwerkelijke gegevens. In dit systeem is volgens de A-G geen plaats voor het toekennen van een hoge BPM-teruggaaf door een verkeerde registratie bij of na invoer. De A-G concludeert tot gegrondverklaring van het beroep van de Staatssecretaris.
Wetsartikelen:
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 14a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Hoge Raad (Advocaat-Generaal)