Belanghebbende, X, is ondernemer. Hij oefent een behangersbedrijf uit. Over 2005 doet hij geen aangifte IB. De inspecteur legt hem ambtshalve een aanslag op naar een geschat inkomen uit werk en woning van € 20.000, een verzuimboete van € 567 plus heffingsrente. De inspecteur legt X nadien navorderingsaanslagen IB over 2004 en 2005 op naar inkomens uit werk en woning van € 18.281 en € 22.057. X stuurt een geschrift naar de rechtbank dat de rechtbank aanmerkt als een beroepschrift, tegen onder meer de aanslag IB 2005 en de navorderingsaanslagen. De rechtbank verklaart het beroep tegen de navorderingsaanslagen niet-ontvankelijk.
Hof Amsterdam stelt vast dat het ‘beroepschrift' tegen de navorderingsaanslagen - die pas twee dagen eerder waren vastgesteld -, materieel een ‘bezwaarschrift is, dat de rechtbank had moeten doorsturen naar de inspecteur. Het hof concludeert dat de niet-ontvankelijkverklaring van de rechtbank juist was en draagt de inspecteur op het geschrift alsnog als bezwaar in behandeling te nemen. Verder oordeelt het Hof dat het oordeel van de rechtbank, inhoudende dat X over het jaar 2005 niet de vereiste aangifte heeft gedaan, zodat de rechter verplicht was het beroep af te wijzen, tenzij X kon bewijzen dat de uitspraak op bezwaar onjuist was, correct is. Nu de inspecteur de winst heeft berekend op basis van de (nadien door de accountant van X opgestelde) jaarstukken heeft de inspecteur gehandeld in overeenstemming met de door hem in acht te nemen redelijkheid.