Aan X zijn in het kader van een KB-Luxzaak over de jaren 1990 tot en met 2000 navorderingsaanslagen ib/pvv opgelegd en over de jaren 1991 tot en met 2000 navorderingsaanslagen vb. Tevens zijn daarbij boetebeschikkingen opgelegd. Zowel X als de staatssecretaris komen in cassatie tegen de uitspraak van het hof. De Hoge Raad overweegt dat het middel van de staatssecretaris slaagt voor zover het de boete inzake de vb over het jaar 2000 betreft. Volgt verwijzing. Het verwijzingshof moet beoordelen (i) of de inspecteur voor deze boete het bewijs heeft geleverd dat X het feit ter zake waarvan de boete is opgelegd, heeft begaan, en (ii) (indien het verwijzingshof van oordeel is dat dit bewijs is geleverd) of de opgelegde boete – gelet op de omstandigheden van het geval– een passende en ook geboden sanctie voor het begane vergrijp is.
Volgens Verwijzingshof Arnhem-Leeuwarden (MK II, 31 maart 2015, 13/01097, V-N Vandaag 2015/763) is het aannemelijk dat X het vermogen dat in het jaar 1994 stond op de verzwegen bankrekening, bewust niet in de aangifte vb 2000 heeft opgenomen. X heeft er volgens het hof bewust voor gekozen een bankrekening te openen in een land met een bankgeheim met als doel de Belastingdienst het zicht op (het ontstaan van) het tegoed en de inkomsten daaruit te ontnemen. Een boete van 100% is dan op zijn plaats. De nagevorderde belasting is berekend met toepassing van omkering van de bewijslast. Overeenkomstig de conclusie van de inspecteur wordt de boete daarom tot 80% van de nagevorderde belasting verminderd. De resterende boete wordt met 20% verminderd vanwege overschrijding van de redelijke termijn. Het beroep van X is gegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Algemene wet inzake rijksbelastingen 16
Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e
Algemene wet inzake rijksbelastingen 67e
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6