Rechtbank Breda oordeelt dat de kwijtschelding van een (gedeelte) van een vordering die is ontstaan bij schuldigerkenning van de koopsom van ondernemingsvermogen geen verkrijging is in de zin van de BOR van de SW.

De ouders van belanghebbende (X) verkopen hun ondernemingen in 2007 voor € 598.558 aan belanghebbende. Bij de notariële akte van levering wordt hierbij overeengekomen dat een bedrag van € 100.000 wordt kwijtgescholden en dat het restant schuldig wordt gebleven. Verder wordt overeengekomen dat de ouders voornemens zijn om in 2008 wederom een bedrag van € 100.000 kwijt te schelden. In 2008 wordt inderdaad een bedrag van € 100.000 kwijtgescholden. Ter zake van deze kwijtschelding doet belanghebbende een beroep op de bedrijfsopvolgingsregeling (BOR). Rechtbank Breda oordeelt dat de kwijtschelding van een (gedeelte) van een vordering die is ontstaan bij schuldigerkenning van de koopsom van ondernemingsvermogen geen verkrijging is in de zin van de BOR van de SW. De BOR is volgens de rechtbank dan ook niet van toepassing op de kwijtschelding uit 2008. De rechtbank overweegt hierbij dat de Hoge Raad zich in een arrest uit 2007, over de mogelijkheid om ook bij gefaseerde kwijtschelding de BOR toe te passen, baseerde op een besluit van de staatssecretaris uit 2004. Dit besluit liet volgens de rechtbank de mogelijkheid open om de BOR ook op latere kwijtscheldingen toe te passen. Verder merkt de rechtbank op dat het besluit betrekking had op de oude regeling uit de Inv. en niet op de BOR in de SW. Ook biedt het besluit uit 2007 volgens de rechtbank niet de ruimte die het besluit uit 2004 bood, omdat in het besluit uit 2007 expliciet is bepaald dat de faciliteit bij gefaseerde kwijtschelding van de koopsom niet geldt voor de tweede en volgende kwijtscheldingen. De rechtbank verklaart belanghebbendes beroep ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Belastingrecht algemeen

Instantie: Rechtbank Breda

0

Gerelateerde artikelen