Hof Amsterdam oordeelt in hoger beroep dat een modale koper een auto bij 1000 (buitenlandse) km's niet meer als nieuw zal aanvaarden en daarom zal in dat geval naar maatschappelijke opvattingen geen sprake meer zijn van een nieuwe auto. Aangezien er ook geen gebruikssporen zijn, is de auto nieuw.
De heer X doet eind 2014 BPM-aangifte voor Volkswagen Caddy 1.6 TDI Comfortline en voldoet € 6775. De km-stand is op dat moment 841 en volgens X is het daarom een gebruikte auto. In geschil is de naheffingsaanslag van € 4326. Op 5 augustus 2016 stelt X de inspecteur in gebreke wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. De inspecteur ontvangt de ingebrekestelling op (maandag) 8 augustus 2016. Op 20 augustus 2016 gaat in beroep. Volgens Rechtbank Noord-Holland waren op dat moment nog geen twee weken verstreken gerekend vanaf de ontvangst van de ingebrekestelling. Het beroep wegens het niet-tijdig doen van uitspraak om bezwaar is dus niet-ontvankelijk. Gelet op de lage km-stand en het ontbreken van gebruikssporen is de auto na de vervaardiging nauwelijks in gebruik geweest (zie HR 29 januari 2016, nr. 14/01502, V-N 2016/7.22.1, onderdeel 4.2). Wegens het overschrijden van de redelijke termijn krijgt X wel een immateriële schadevergoeding van € 500. X gaat in hoger beroep.
Hof Amsterdam oordeelt dat een modale koper een auto niet meer als nieuw zal aanvaarden als een kilometerstand van 1000 (buitenlandse) kilometers is bereikt. In dat geval zal naar maatschappelijke opvattingen geen sprake meer zijn van een nieuwe auto (vgl. HR 21 september 2018, nr. 17/02947, V-N 2018/49.13, r.o. 2.4.2). X voert enkel aan dat de km-stand 841 is, hetgeen dus op zichzelf beschouwd, onvoldoende is om de auto als gebruikt aan te merken. De inspecteur heeft in zijn pleitnota uitdrukkelijk en onweersproken gesteld dat er geen gebruikssporen zijn. De naheffing is dus terecht. Aangezien de rechtbank wel een immateriële schadevergoeding heeft toegekend, komt X toch in aanmerking voor vergoeding van het in eerste aanleg door hem betaalde griffierecht (zie HR 20 maart 2015, nr. 14/01332, V-N 2015/16.8, r.o. 2.3.1). De proceskostenvergoeding is door de rechtbank onjuist berekend door uit te gaan van één proceshandeling, aangezien de gemachtigde van X zowel het beroepschrift heeft ingediend als de zitting heeft bijgewoond. Op basis van het thans geldende tarief (€ 512 per handeling) wordt de vergoeding daarom verhoogd tot € 1024. Het beroep van X is deels gegrond.
Wetsartikelen:
Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden 6
Algemene wet bestuursrecht 8:75
Algemene wet bestuursrecht 6:12
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 10
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Hof Amsterdam
Editie: 5 maart