X vof doet begin 2012 BPM-aangifte voor de registratie van een btw-auto. De aangifte is gebaseerd op de XRAY koerslijst, uitgaande van een btw-auto en de 12%-regeling. Na bezwaar is vanwege de onterechte toepassing van de 12%-regeling een teruggaaf verleend. Volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant mag bij de berekening van de verschuldigde BPM worden uitgegaan van een marge-auto, ook al is de auto feitelijk een btw-auto, zodat de teruggaaf € 128 hoger wordt. De prijs van de auto is namelijk niet een fysiek kenmerk. De inspecteur stelt in hoger beroep dat het HvJ EU in zijn arrest van 19 december 2013, nr. C-437/12, V-N 2014/2.18 (r.o. 23) de prijs juist wel noemt.
Hof 's-Hertogenbosch (MK I, 11 september 2015, 14/00930, V-N 2015/59.1.4) overweegt dat het HvJ EU 'de prijs' in r.o. 23 van het arrest gebruikt als een specifiek kenmerk in de verhouding tussen twee modellen om vast te stellen of deze gelijksoortig zijn in de zin dat zij zich in een concurrentieverhouding bevinden. In casu gaat het echter niet om het verschil tussen twee modellen, maar om het verschil in prijs bij gelijke modellen. De prijs is dus niet het onderscheidende criterium. De beslissing van de rechtbank om uit te gaan van een marge-auto, die de laagst te bepalen handelsinkoopwaarde heeft, is juist. X vof krijgt rente vergoed over de teruggaaf, aangezien de BPM geheel in strijd met het EU-recht is betaald (art. 28c Inv. 1990). Ook dus voor wat betreft de € 128, aangezien meer BPM is geheven dan hoort bij de laagst te bepalen handelsinkoopwaarde. Het beroep van de inspecteur is ongegrond.
De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 10
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Omzetbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen
Instantie: Hoge Raad
Editie: 1 juni