De heer X is in 1993 als firmant toegetreden tot de vof die zijn vader, A, en zijn oom, B, vanaf 1970 exploiteren. A en B hebben destijds hun onderneming in de vof ingebracht, met uitzondering van de onroerende zaken. Deze werden verpacht aan de vof. Op de onroerende zaken rusten zogenaamde "eerste" pachtersvoordelen. Deze voordelen zijn ontstaan doordat A en B de grond destijds als pachters konden kopen voor een prijs beneden de waarde in vrije staat. Eind 2000 wordt de oude vof ontbonden. Het erfperceel wordt verkocht aan X en zijn echtgenote, X-Y. X koopt de percelen weiland. De pachtersvoordelen zijn op verzoek en onder voorwaarden doorgeschoven (zie Besluit 4 december 2000, nr. CPP2000/2075M). In 2002 worden de onroerende zaken verkocht aan de provincie en wordt de vof van X en X-Y op een andere lokatie voortgezet. In geschil is of de passiefpost van het doorgeschoven - inmiddels tweede - pachtersvoordeel in 2002 conform de voorwaarden van het Besluit in verband met die verkoop tot de winst moet worden gerekend. Rechtbank en Hof 's-Gravenhage oordelen dat het pachtersvoordeel geen activum is, maar een passivum, waarvoor de ruildoctrine, de ruilarresten en de herinvesteringsreserve niet gelden. X en X-Y hebben zich voorts uitdrukkelijk verbonden aan de voorwaarden van de doorschuiffaciliteit. X en X-Y gaan in cassatie.
Advocaat-Generaal Wattel is primair van mening dat de belaste vrijval van het pachtersvoordeel voortvloeit uit de voorwaarden van het Besluit waaraan X en X-Y zich hebben gebonden. Ze hebben namelijk getekend voor afrekening bij latere vervreemding. Los hiervan echter verzet goed koopmansgebruik zich volgens de A-G niet principeel tegen een verdere doorschuiving. Het separaat gepassiveerde pachtersvoordeel onderscheidt zich in het licht van de ratio van de ruildoctrine namelijk niet wezenlijk van een stille reserve. Daarom kan de herinvesteringsreserve (hir) of de ruildoctrine wel toegepast worden bij vervanging door andere grond. De A-G concludeert tot ongegrondverklaring.