Belanghebbende, X, drijft, samen met zijn partner, Y, C-ruitersportcentrum via een vof. X houdt de aandelen in B bv. B bv verstrekt een krediet aan C, en verhuurt de manege aan C. De huur wordt in 2008 beëindigd. In 2011 wordt X aansprakelijk gesteld voor de schulden van C, waaronder de onbetaald gebleven huurpenningen. X voldoet vervolgens € 431.073. Tevens voldoet X het bedrag waarvoor Y aansprakelijk wordt gesteld (€ 431.963). X scheldt deze regresvordering op Y vervolgens kwijt omdat deze niet voor verwezenlijking vatbaar is. De inspecteur corrigeert de IB-aangifte van X. De inspecteur accepteert de afwaardering van de regresvordering namelijk slechts voor een bedrag van € 226.893.
Rechtbank Gelderland oordeelt dat de regresvordering in 2010 nog niet kan worden afgewaardeerd omdat X pas in 2011 is begonnen met betalen. Vervolgens stelt de rechtbank vast dat X in 2010 ook geen voorziening voor het bedrag van € 431.963 kan vormen. De rechtbank overweegt daarbij dat er ten aanzien van de hoofdelijke aansprakelijkheid sprake is van onzakelijk handelen, omdat X bij de verhuurovereenkomst een (debiteuren)risico heeft aanvaard dat een zakelijk handelende derde niet zou hebben genomen. De rechtbank overweegt daarbij onder andere dat de huur vanaf 1 januari 2001 is bijgeschreven en onbetaald is gebleven, dat op het moment dat de huurovereenkomst schriftelijk werd vastgelegd de bijgeschreven huur reeds was opgelopen tot circa € 175.000, en dat Y geen mogelijkheid tot verhaal bood. Aangezien de schulden van C, exclusief de huurschuld aan B bv, € 322.722 bedroegen, is de aanslag eerder te laag dan te hoog vastgesteld.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 3.25