X bv besluit in 2014 om haar personeelsbestand in te krimpen. Zij komt daartoe een afvloeiingsregeling overeen met met name oudere werknemers. Hierbij wordt onder andere overeengekomen dat de werknemers gedurende de opzegtermijn zijn vrijgesteld van werkzaamheden met behoud van salaris, vakantietoeslag en overige emolumenten. In 2017 wordt alsnog besloten om de fabriek te sluiten en over te gaan tot het ontslag van circa 230 werknemers. In geschil is of de vrijwillige ontslagronde uit 2014, gevolgd door de gedwongen ontslagen in 2017 moet worden aangemerkt als één reorganisatie.
Rechtbank Den Haag oordeelt dat beide ontslagrondes niet zijn aan te merken als één reorganisatie. De rechtbank acht daarbij van belang dat in 2014 ook werknemers van andere vestigingen gebruik hebben gemaakt van de afvloeiingsregeling. Verder is ook van belang dat in 2013 en 2014 nog plannen zijn ontwikkeld voor een complete herstructurering van de fabriek en dat in 2015 nog forse bedragen zijn geïnvesteerd in een stoffilter. Vervolgens stelt de rechtbank nog vast dat de doorbetaling van het salaris gedurende de opzegtermijn als RVU moet worden aangemerkt, omdat de werknemers gedurende de opzegtermijn hun salaris, vakantietoeslag en overige emolumenten hebben behouden en gedurende deze opzegtermijn geen werkzaamheden hebben verricht. Het gelijk is aan de inspecteur.
Wetsartikelen:
Wet op de loonbelasting 1964 32ba
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Loonbelasting
Instantie: Rechtbank Den Haag
Editie: 13 november