Belanghebbende, X, is eigenaar van een twee-onder-één-kapwoning uit 1986 met een perceeloppervlakte van 313 m2. De heffingsambtenaar stelt de WOZ-waarde van de onroerende zaak op waardepeildatum 1 januari 2016 vast op € 176.000. In geschil is de waarde van de onroerende zaak en of bij de waardebepaling voldoende rekening is gehouden met de referentieobjecten en de onroerende zaak.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de heffingsambtenaar bij de WOZ-waardering voldoende rekening heeft gehouden met de onderlinge verschillen tussen de referentieobjecten. De heffingsambtenaar heeft ter onderbouwing van de waarde een taxatiematrix aangeleverd. Het hof oordeelt dat de drie referentieobjecten die in deze taxatie staan voldoende vergelijkbaar zijn met de onroerende zaak. X is van mening dat de heffingsambtenaar ten onrechte geen ‘neerwaartse correctie’ heeft toegepast vanwege de houtskeletbouw van de onroerende zaak. Hij stelt dat houtskelet gebouwde woningen in de omgeving waarin de onroerende zaak is gelegen, lagere verkoopcijfers kennen dan traditioneel gebouwde woningen. X heeft deze stelling onvoldoende onderbouwd en deze grief slaagt dan ook niet. X heeft ter onderbouwing van zijn standpunt eveneens een taxatierapport overgelegd. Het hof is van mening dat de referentieobjecten aan de d-straat echter onvoldoende vergelijkbaar zijn met de onroerende zaak van X. Het hoger beroep is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet waardering onroerende zaken 17
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Waardering onroerende zaken
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 13 november