Directeur, X, verricht namens B bv werkzaamheden voor A bv, van welke bv B bv medeaandeelhouder was. Op 1 april 2009 staakt X zijn werkzaamheden. Hij overlijdt in het jaar 2014. Voor de werkzaamheden van X was een managementvergoeding overeengekomen. B bv heeft hiervoor facturen verstuurd aan A bv. In de periode tussen 15 december 2009 en 26 april 2011 zijn er naheffingsaanslagen loonheffingen aan A bv opgelegd over de jaren 2003 tot en met 2008. Reden is, volgens de inspecteur, dat X in (fictieve) dienstbetrekking is geweest bij A bv, zodat er over de betalingen aan B bv loonheffing moet worden (na)geheven. A bv is op 11 augustus 2010 in staat van faillissement verklaard en op 16 augustus 2013 ontbonden. A bv heeft de nageheven loonheffingen niet op X verhaald. Belanghebbenden, de erven X, maken op 15 december 2014 bezwaar tegen de naheffingsaanslagen loonheffingen. De inspecteur verklaart de bezwaren niet-ontvankelijk vanwege termijnoverschrijding. De rechtbank verklaart het beroep van de erven ongegrond. De erven X komen in hoger beroep.
Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is het voldoende dat de naheffingsaanslagen verhaalbaar zijn om de erven, als rechtsopvolgers van X, te kunnen beschouwen als personen die beroep kunnen instellen op grond van art. 26a lid 1 onderdeel b AWR. Niet nodig is dat de naheffingsaanslagen daadwerkelijk door A bv of de curator zijn verhaald. Vervolgens beslist het hof dat de door de erven ingediende bezwaren wegens termijnoverschrijding terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Het hoger beroep is ongegrond
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 6:11
Algemene wet inzake rijksbelastingen 26a
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Loonbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 27 november