In zijn IB-aangifte 2015 geeft X een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.524 aan en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 24.886. Het box 3-vermogen betreft bank- en spaartegoeden in Nederland ten bedrage van € 927.173. X is het niet eens met de fictieve heffing over het vermogen. Volgens X moet de inspecteur bij de belastingheffing over het inkomen uit sparen en beleggen uitgaan van het werkelijk behaalde rendement. Verder is er volgens hem sprake van een individuele buitensporige last.
Hof Den Haag oordeelt dat op regelgevend niveau aan het ‘fair balance’-vereiste is voldaan. Volgens het hof is de box 3-heffing namelijk niet in strijd met art. 1 EP EVRM. Ook is er volgens het hof geen sprake van een individuele buitensporige last, gezien het inkomen en vermogen van X en zijn partner, nu de box 3-heffing slechts € 10.611 bedraagt. Op individueel niveau is dan ook voldaan aan het ‘fair balance’-vereiste. Dat X en zijn partner moeten interen op hun vermogen levert volgens het hof nog geen individuele buitensporige last op. De aanslag blijft in stand.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 5.3
Wet inkomstenbelasting 2001 5.2