Hof 's-Hertogenbosch beslist dat de heffingssystematiek van de BPM niet in strijd is met het Unierecht. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
X komt in hoger beroep tegen de BPM die hij op aangifte of middels naheffingsaanslagen heeft voldaan voor de registratie van personenauto's uit het buitenland. X stelt onder andere dat het wettelijke systeem waarbij voorafgaand aan de afgifte van een kenteken aangifte moet worden gedaan en de belasting moet worden afgedragen, in strijd is met het Unierecht. Ook stelt X recht te hebben op extra leeftijdskorting in verband met de latere registratie van de auto’s.
Hof 's-Hertogenbosch (V-N Vandaag 2021/1105) verwerpt het standpunt dat de heffingssystematiek van BPM, in het bijzonder de heffing via voldoening op aangifte, als zodanig in strijd is met het Unierecht. Voor dat standpunt is geen steun te vinden in de jurisprudentie. Het hof beslist dat X, op wie de bewijslast rust, niet aannemelijk maakt dat hij recht heeft op een extra leeftijdskorting in verband met de latere registratie van de auto’s. In het kader van de 72% regeling (onderdeel 3.5 van bijlage I bij de Uitvoeringsregeling BPM) maakt X geen hogere waardevermindering wegens schade aannemelijk dan waarvan de rechtbank is uitgegaan. De stelling van X dat de inkoopwaarde van de auto’s waarbij gebruik is gemaakt van de koerslijst van Eurotaxglass’s verlaagd moet worden in verband met de markt- en dealersituatie slaagt. Dit leidt in enkele zaken tot een lagere verschuldigde BPM.
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie zonder nadere motivering ongegrond (art. 81 lid 1 Wet RO).
Wetsartikelen:
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 art. 10
Algemene wet bestuursrecht art. 8:5
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingheffing van motorrijtuigen, Fiscaal bestuurs(proces)recht
Instantie: Hoge Raad
Editie: 18 januari