Belanghebbende (X) is een in Nederland gevestigde beleggingsinstelling (FBI) en onderworpen aan een Vpb-tarief van 0%. Belanghebbende houdt onder andere Braziliaanse effecten, waarop ze dividenden ontvangt. Op deze dividenden is geen Braziliaanse dividendbelasting ingehouden. Op grond van het Belastingverdrag met Brazilië is voor dividenden een "tax sparing credit" opgenomen, waarbij bij fictie wordt verondersteld dat in Brazilië 20% belasting is betaald over de uitgekeerde dividenden. Omdat belanghebbende geen Vpb betaalt, kan ze het recht op aftrek van de Braziliaanse tax sparing credit niet realiseren. Belanghebbende verzoekt om een tegemoetkoming van buiten Nederland door inhouding geheven belasting, waaronder de Braziliaanse tax sparing credit. De inspecteur is van mening dat de Braziliaanse tax sparing credit niet kan worden aangemerkt als een ter zake van buiten Nederland door inhouding geheven belasting. Rechtbank 's-Gravenhage oordeelt dat de Braziliaanse tax sparing credit, uitgaande van de letterlijke bewoordingen van de van belang zijnde bepalingen, niet valt onder de term "door inhouding geheven belasting". Vervolgens oordeelt de rechtbank echter dat de Braziliaanse tax sparing credit op grond van doel en strekking van de van belang zijnde bepalingen moet worden aangemerkt als een "door inhouding geheven belasting". De rechtbank overweegt hierbij onder andere dat de FBI-regeling onder andere tot doel en als strekking heeft om belegging door tussenkomst van een FBI zoveel mogelijk gelijk te behandelen aan rechtstreekse belegging. Volgens de rechtbank zijn doel en strekking van de tegemoetkomingsregeling van art. 28, eerste lid, onderdeel b, Wet Vpb, in samenhang met art. 6 BBI, te voorkomen dat een Nederlandse belegger op het punt van verrekening van bronbelasting slechter af is als hij via een FBI belegt dan wanneer hij rechtstreeks belegt. Het gelijk is aan belanghebbende.
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Vennootschapsbelasting
Instantie: Rechtbank 's-Gravenhage
Editie: 13 februari