Belanghebbende, de heer X, woont sinds 2000 met zijn echtgenote en dochter in Frankrijk. Hij heeft gedurende zijn verblijf aldaar noch in Frankrijk noch in Nederland beroepsmatige bindingen. X woont vanaf juli 2011 in een huurhuis van de makelaar die de verkoop van hun Franse woning heeft begeleid. De echtgenote en dochter van X wonen vanaf 15 augustus 2011 weer in Nederland, waar X hen tweemaal bezoekt. Zij staan ingeschreven op het adres van een woning die X voor onbepaalde tijd huurt. X woont pas vanaf 1 november 2011 weer officieel in Nederland. In geschil is of X terecht BPM-vrijstelling claimt voor de invoer van een in april 2011 in Frankrijk gekochte personenauto. De inspecteur wijst het verzoek af, omdat X zijn normale verblijfplaats reeds op 15 augustus 2011 naar Nederland heeft overgebracht. Rechtbank Noord-Holland stelt de inspecteur in het gelijk. X stelt in hoger beroep dat hij tot eind oktober 2011 fysiek in Frankrijk verbleef. Hof Amsterdam oordeelt dat X door het verblijf van zijn echtgenote en dochter in Nederland hier zwaarwegende persoonlijke bindingen heeft. Deze wegen niet op tegen zijn fysieke aanwezigheid in Frankrijk. X gaat in cassatie.
De Hoge Raad oordeelt dat de fysieke aanwezigheid weliswaar één van de omstandigheden is die in aanmerking moeten worden genomen bij het bepalen van de normale verblijfplaats, maar het hof heeft terecht overwogen dat die aanwezigheid niet doorslaggevend is. Dat oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting. X stelt ook vergeefs dat de registratie van het kenteken van de auto in Frankrijk en de daarmee gemoeide kosten een bijzonder geval zijn in de zin van art. 4 letter a Verordening 1186/2009, die verkorting van de zesmaandentermijn zou rechtvaardigen. Deze pas in cassatie ingenomen stelling kan in haar algemeenheid niet als juist worden aanvaard en zou onderzoek van feitelijke aard vergen, waarvoor deze procedure geen mogelijkheid biedt. De BPM is voorts geen belasting als bedoeld in art. 1 lid 1 Richtlijn 83/183 inzake belastingvrijstellingen bij definitieve invoer uit een lidstaat van persoonlijke goederen door particulieren, zodat art. 6 lid 1 van deze richtlijn niet van toepassing is. Het beroep van X is ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 14
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Bronbelasting, Belastingheffing van motorrijtuigen, Douane
Instantie: Hoge Raad
Editie: 19 januari