Belanghebbende, X, stelt dat de verordening rioolrechten 2006 van de gemeente Nijmegen onverbindend is, omdat de gemeente het tarief zodanig heeft vastgesteld dat de geraamde baten uitgaan boven de geraamde lasten ter zake (de opbrengstlimiet). Kernvraag in deze procedure is of de gemeente investeringen ter zake van de riolering moet activeren, dan wel ten laste van één jaar mag brengen. Na verwijzing door de Hoge Raad (HR 6 januari 2012, nr. 10/03677, V-N 2011/37.24.12) acht Hof 's-Hertogenbosch de wijze waarop de gemeente Nijmegen omgaat met het schommelfonds voor de rioolrechten in strijd met de comptabiliteitsvoorschriften. De Hoge Raad oordeelt anders dan Hof 's-Hertogenbosch dat de dotatie aan een ‘schommelfonds' in verband met vervangingsinvesteringen in hetzelfde jaar niet in strijd is met de voor de gemeente geldende comptabiliteitsvoorschriften. De handelwijze van de gemeente Nijmegen is in overeenstemming met het standpunt van de Commissie BBV, inhoudende dat spaarbedragen voor vervangingsinvesteringen nog in hetzelfde jaar mogen worden afgeboekt op die investeringen. Het standpunt van de commissie geeft volgens de Hoge Raad geen blijk van miskenning van de regels uit het BBV. Van de handelwijze van de gemeente kan daarom evenmin worden gezegd dat deze in strijd komt met de voor haar geldende comptabiliteitsvoorschriften. De Hoge Raad verklaart het cassatieberoep van B&W van de gemeente Nijmegen gegrond en verklaart het beroep van X alsnog ongegrond.
Wetsartikelen:
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Belastingen van lagere overheden
Instantie: Hoge Raad
Editie: 19 januari