X en Y scheiden in februari 2015. Zij zijn onder huwelijkse voorwaarden met elkaar gehuwd. Ieder is voor de helft eigenaar van grote woning. Voor de lasten ervan zijn zij ieder hoofdelijk aansprakelijk. X en Y hebben verder een forse schuld in rekening-courant (r/c) aan bv X. X is enig aandeelhouder van bv X. In augustus 2015 sluiten X en Y een vaststellingsovereenkomst waarin wordt vastgelegd dat X ervoor zal zorgen dat bv X mevrouw Y zal ontslaan uit haar hoofdelijke verplichtingen inzake de hypotheken en de r/c schuld aan bv X, de overwaarde op de woning tussen hen zal worden verdeeld en partijen over en weer definitief afstand doen van het recht op partneralimentatie. In de aangifte IB 2016 trekt X een bedrag af als afkoopsom van een alimentatieverplichting. Het bedrag is ongeveer de helft van de r/c-schuld bij bv X eind 2015. Als de inspecteur de afkoopsom niet accepteert, gaat X in beroep en stelt dat hij is onderbedeeld door met Y overeen te komen dat hij de r/c-schuld bij bv X op zich neemt. Die onderbedeling staat volgens X tegenover het prijsgeven van de aanspraak van Y op partneralimentatie.
Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt, net zoals de rechtbank, dat X niet aannemelijk maakt dat Y aanspraak heeft op een alimentatie-uitkering, aangezien niet is gebleken dat Y onvoldoende inkomsten voor haar levensonderhoud heeft. Het hof verklaart het hoger beroep van X ongegrond.
Wetsartikelen:
Wet inkomstenbelasting 2001 6.3
Informatiesoort: VN Vandaag
Rubriek: Inkomstenbelasting
Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden
Editie: 14 december