X bv stelt beroep in betreffende een op aangifte voldaan bedrag aan BPM. Rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaart het beroep na vereenvoudigde behandeling niet-ontvankelijk omdat het verschuldigde griffierecht niet tijdig is betaald. Tegen deze uitspraak doet X bv tevergeefs verzet. X bv heeft zowel in het beroepschrift als in het verzetschrift verzocht om schadevergoeding wegens termijnoverschrijding.
De Hoge Raad oordeelt dat er geen verplichting op de rechter rust om onderzoek te doen naar mogelijke gronden voor verschoonbaarheid van het niet (tijdig) betalen van griffierecht. In dit geval heeft de rechtbank geoordeeld dat X niet heeft gesteld dat de niet tijdige betaling verschoonbaar is. De rechtbank hoeft de kwestie dan niet (ambtshalve) te onderzoeken. Het eerste middel van X bv faalt derhalve. Verder kan als uitgangspunt worden gehanteerd dat de rechter die een beroep wegens het niet (tijdig) betalen van het griffierecht niet-ontvankelijk verklaart, ook geen uitspraak meer hoeft te doen op het verzoek om immateriële schadevergoeding. Hierop bestaat een uitzondering indien de rechtbank uitspraak doet nadat sinds het instellen van het beroep meer dan anderhalf jaar zijn verstreken (HR 4 maart 2016, nr. 15/02922, V-N 2016/15.12). In verzetszaken eindigt deze termijn met de uitspraak waarbij het verzet ongegrond is verklaard. De redelijke termijn is dan twee jaren, en een eventuele vergoeding kan geen betrekking meer hebben op de bezwaarfase. In dit geval doet genoemde uitzondering zich niet voor, zodat ook het tweede middel van X bv faalt.
Wetsartikelen:
Algemene wet bestuursrecht 8:41
Algemene wet bestuursrecht 8:73