De Hoge Raad oordeelt dat de uitspraak van het verwijzingshof en de gedingstukken geen aanwijzingen bevatten dat de inspecteur het bewijs met betrekking tot de verhogingen voor de jaren 1990, 1991 en 1992 op andere wijze dan door middel van een bewijsvermoeden heeft geleverd.

Aan belanghebbende, de heer X, zijn voor de IB (1990 en 1991) en VB (1991 en 1992) navorderingsaanslagen opgelegd met 100% verhogingen. De aanslagen houden verband met het vermoeden dat X en zijn broer (zie 13/00882) gerechtigd waren tot bankrekeningen bij KB Lux. Op 31 januari 1994 zou er f 875.453 (€ 397.263) op de rekeningen hebben gestaan. Hof 's-Gravenhage oordeelt dat de inspecteur aannemelijk maakt dat zij in 1994 rekeninghouders waren bij KB Lux. X stelt vergeefs dat sprake is van dubbele heffing, omdat hij slechts tot de helft van het saldo gerechtigd zou zijn. De Hoge Raad (13 juli 2012, nr. 11/01326, V-N 2012/40.19.18) oordeelt dat het hof de stelling over dubbele heffing terecht heeft verworpen met de motivering dat X dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Zowel X als zijn broer ontkende namelijk rekeninghouder te zijn geweest en hebben dus geen stellingen ingenomen omtrent hun onderlinge gerechtigdheid. Het beroep van X is slechts gegrond met betrekking tot de schattingen en de verhogingen. Met betrekking tot de verhogingen moet de inspecteur na verwijzing alsnog het bewijs leveren dat X het feit ter zake waarvan de verhoging is opgelegd, heeft begaan, en of elk van de verhogingen een passende en geboden sanctie is. Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur met zijn schattingen binnen de grenzen van de redelijkheid gebleven. Aangezien de niet-aangegeven vermogens en rente-inkomsten ten onrechte niet eerder in de heffing zijn betrokken, is bewezen dat aanvankelijk te weinig belasting is geheven. Voorts gaat het om een land met een bankgeheim, zodat tevens aannemelijk is dat de rekeningen zijn geopend om de inkomsten en het vermogen buiten het zicht van de fiscus te houden. De verhogingen zijn dus terecht, met dien verstande dat vanwege de onzekerheid over de gerechtigdheid van X en zijn broer de verhogingen worden kwijtgescholden tot 50%. De resterende verhogingen worden wegens het overschrijden van de redelijke termijn gematigd met 20%. X gaat in cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat de uitspraak van het hof en de gedingstukken geen aanwijzingen bevatten dat de inspecteur het bewijs met betrekking tot de verhogingen op andere wijze dan door middel van een bewijsvermoeden heeft geleverd, zoals bedoeld in onderdeel 3.8.5 van HR 28 juni 2013, nr. 11/04152, V-N 2013/32.7. De verhogingen worden daarom volledig kwijtgescholden. Het beroep van X is gegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Algemene wet inzake rijksbelastingen 27e

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Bronbelasting, Inkomstenbelasting, Belastingrecht algemeen

Instantie: Hoge Raad

Editie: 7 april

2

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen