Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat de eigenaar niet aannemelijk maakt dat uitkoop/afwezigheid van de huurder noodzakelijk was voor het uitvoeren van het onderhoud aan het monumentenpand.

Belanghebbende, de heer X, is eigenaar van een verhuurd monumentenpand. In mei 2008 verliest X een kort geding tegen de huurder. X wordt door de rechter veroordeeld herstelwerkzaamheden te laten uitvoeren. In juli 2008 bereiken partijen overeenstemming over het beëindigen van de huur. X betaalt de huurder daartoe € 25.000, zijnde een vergoeding voor de verhuis- en inrichtingskosten en de toekomstige hogere huur. X stelt dat de uitkoop van de huurder heeft plaatsgevonden om noodzakelijk onderhoud te kunnen (laten) uitvoeren. De uitkoopsom en de proceskosten trekt X daarom af als onderhoudskosten. Rechtbank Zeeland-West-Brabant oordeelt dat X niet aannemelijk maakt dat uitkoop/afwezigheid van de huurder noodzakelijk was voor het uitvoeren van het onderhoud. Kosten van juridische procedures die strekken tot het maken van onderhoud behoren ook niet tot onderhoudskosten. Het causale verband tussen de proceskosten en de (uiteindelijke) onderhoudskosten is daarvoor namelijk te klein. Bovendien had de huurder juist de procedure tegen X aangespannen vanwege het achterstallige onderhoud. Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 6.31

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Inkomstenbelasting

Instantie: Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Editie: 7 april

40

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen