De heer X exploiteert een rundveehouderij. In 1997 is de stal verdubbeld door een verbouwing en is er onder meer geïnvesteerd in een ontijzeringsinstallatie. X opteert sinds 1 juni 2006 niet langer voor de btw-landbouwregeling. In geschil is de naheffing naar aanleiding van de door X geclaimde herzieningsaftrek vanwege de verbouwing. Volgens Rechtbank Breda is niet aannemelijk dat door de verbouwing een goed is voortgebracht dat daarvoor nog niet bestond. De uitbreiding heeft namelijk niet geleid tot een ingrijpende wijziging van het gebruik of het aanzicht. Het plaatsen van de ontijzeringsinstallatie is evenmin een (op)levering van een onroerende zaak. X claimt volgens de rechtbank zowel voor de staluitbreiding als voor de ontijzeringsinstallatie ten onrechte herziening van btw. X gaat in hoger beroep.
Hof 's-Hertogenbosch (MK I, 19 mei 2011, 10/00245) oordeelt dat de verbouwing als dienst is te kwalificeren en dat geen herziening mogelijk is ter zake van de onderhavige "kostbare" diensten als investeringsgoederen (zie HR 11 augustus 2006, nr. 42068, V-N 2006/44.13). Het maakt niet uit dat Duitsland, België en het Verenigd Koninkrijk de reikwijdte van de herzieningsregeling anders zouden hebben geïmplementeerd. De btw die drukt op de kosten van het in eigen bedrijf opfokken van kalveren tot productierijpe melkkoeien komt voorts ook niet in aanmerking voor herziening. De opfok is namelijk geen vervaardiging van een roerende zaak. Het beroep van X is ook voor het overige ongegrond. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).