Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is op de dividenduitkering die onderlinge waarborgmaatschappij X heeft ontvangen van Q U.A. X houdt namelijk slechts een belang van 3,1% in Q.

Belanghebbende, X, is een onderlinge waarborgmaatschappij en houdt een aandelenbelang van 3,1% in Q U.A. Q U.A. is ook een onderlinge waarborgmaatschappij. Volgens X is de deelnemingsvrijstelling van toepassing op de dividenduitkering van € 21.314 die zij in 2018 van Q heeft ontvangen, omdat haar participatie in Q is te vergelijken met een lidmaatschap van een coöperatieve vereniging. De inspecteur is het daar niet mee eens.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de deelnemingsvrijstelling niet van toepassing is op de dividenduitkering die onderlinge waarborgmaatschappij X heeft ontvangen van Q U.A. X houdt namelijk slechts een belang van 3,1% in Q. Het verschil in behandeling tussen een onderlinge waarborgmaatschappij en een coöperatieve vereniging is niet van iedere redelijke grond ontbloot. Ook wijst het hof er nog op dat X op basis van een goedkeuring een gelijke behandeling ten deel valt als in het geval sprake zou zijn geweest van het lidmaatschap in een coöperatieve vereniging. Daarnaast is het hof van mening dat het aandelenbelang van X in Q beter te vergelijken is met een belang in een nv of bv. Er wordt dan terecht aangeknoopt bij een aandelenbelang van tenminste 5%. Het gelijk is aan de inspecteur.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 13

Wet op de vennootschapsbelasting 1969 2

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Vennootschapsbelasting

Instantie: Hof Arnhem-Leeuwarden

Editie: 11 juli

22

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen