De Hoge Raad oordeelt dat het tekengeld loont vormt in de zin van de Wet LB 1964 en de Wet IB 2001. Uit de toepasselijke bepalingen volgt dat ook sprake is van het vervullen van een dienstbetrekking in Nederland wanneer uit een arbeidsovereenkomst volgt dat de arbeid in Nederland zal worden verricht.

X nv is een Belgische betaaldvoetbalorganisatie. In de jaren 2007-2009 sluit X nv contracten met drie, in België wonende, spelers die in 2010 worden uitgeleend aan Nederlandse bvo’s. In verband met het uitlenen van de spelers worden hun contracten met X nv aangepast, in die zin dat de overeengekomen tekengelden, die per kwartaal worden uitbetaald, worden verlaagd. In geschil is of de in het jaar 2010 toegekende tekengelden in Nederland aan loonheffing zijn onderworpen. Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat Nederland de tekengelden in de belastingheffing mag betrekken. De tekengelden vormen namelijk een beloning voor de werkzaamheden die de spelers gedurende de contractperiode verrichten en in de aanvullende overeenkomsten is geregeld dat deze werkzaamheden in Nederland (zullen) worden verricht. X nv gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat het tekengeld loont vormt in de zin van de Wet LB 1964 en de Wet IB 2001. Uit de toepasselijke bepalingen volgt dat ook sprake is van het vervullen van een dienstbetrekking in Nederland wanneer uit een arbeidsovereenkomst volgt dat de arbeid in Nederland zal worden verricht. Dat de arbeid nog niet is aangevangen, is niet van belang. Ook is niet van belang dat het tekengeld reeds vorderbaar en inbaar is geworden vóór aanvang van de werkzaamheden in Nederland. Ten aanzien van de stelling van X nv over het oordeel van het hof dat het heffingsrecht over het eenmalige tekengeld moet worden verdeeld op basis van art. 17 Verdrag NL–B, verwijst de Hoge Raad naar de conclusie van Advocaat-generaal Wattel. De A-G concludeerde dat de beperking die X nv leest in art. 17 Verdrag NL-B niet blijkt uit de tekst van deze bepaling. De beperking van deze bepaling tot kortstondige optredens van sporters en artiesten staat ook haaks op de bedoeling van art. 17 Verdrag NL-B. De bedoeling van de bepaling is namelijk, in afwijking van artt. 7 en 15 Verdrag NL-B, de onverkorte toewijzing van de beloning van artiesten en sporters aan de staat waar de sportieve of artistieke prestaties worden geleverd. Dit ongeacht de duur van het publieke optreden, ongeacht de duur van de aanwezigheid in die staat en ongeacht de juridische configuratie waarin dat optreden in de werkstaat zich voltrekt. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie van X nv ongegrond.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet inkomstenbelasting 2001 7.2

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen 17

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen 15

Wet op de loonbelasting 1964 10

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Loonbelasting, Internationaal belastingrecht

Instantie: Hoge Raad

Editie: 11 juli

Carrousel: Carrousel

3

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen