Hof 's-Gravenhage oordeelt na verwijzing door de Hoge Raad dat geen sprake is van arbeidsovereenkomsten tussen X nv en de B-notarissen persoonlijk.

 

X nv (belanghebbende) exploiteert een notarispraktijk. De hierin werkzame (kandidaat-)notarissen zijn via hun persoonlijke holding- en praktijkvennootschappen middellijk aandeelhouders van X nv. De aandeelhouders zijn te onderscheiden in A- en B-aandeelhouders. De verschillen zijn onder meer dat de B-aandeelhouders geen deel uitmaken van het dagelijks bestuur, dat zij beperkte zeggenschap en een beperkt winstaandeel hebben. In geschil is of de B-aandeelhouders verplicht zijn verzekerd voor de werknemersverzekeringen, hetgeen de inspecteur stelt. Rechtbank Haarlem stelt de inspecteur in het gelijk. Hof Amsterdam oordeelt dat de B-aandeelhouders ten opzichte van de A-aandeelhouders een evident ondergeschikte positie hebben. Er is dus een gezagsverhouding tussen de B-aandeelhouders en het bestuur van X nv, dat bestaat uit drie A-aandeelhouders. De Hoge Raad (17 februari 2012, nr. 11/00371, V-N 2012/54.21.2) oordeelt dat het hof voor het bestaan van de dienstbetrekkingen de aard van het notarisambt en de daarmee samenhangende rechtspositie van de B-aandeelhouders mogelijk onvoldoende heeft meegewogen. Volgens de wet moeten notarissen namelijk onafhankelijk functioneren, hetgeen mogelijk niet te rijmen zou zijn met inhoudelijke aanwijzingen over hun werk. Ook het feit dat de B-aandeelhouders geen stemrecht hebben ter zake van het opzeggen van hun aansluitingsovereenkomsten, is niet op voorhand een bijzonder zwaarwegende, laat staan doorslaggevende betekenis, voor het bestaan van een gezagsverhouding. De opzegging van een aansluitingsovereenkomst tussen rechtspersonen kan bovendien niet zonder meer gelijk worden gesteld met het ontslag van een werknemer. Het verwijzingshof zal nadrukkelijk ook (de aard van) de dienstverrichting en de wijze waarop de beloning voor die dienstverrichting is vormgegeven (nader) in zijn oordeel moeten betrekken. Er dient niet alleen acht te worden geslagen op de formele rechten en verplichtingen, maar ook op de wijze waarop partijen daaraan feitelijk inhoud geven. Voorts is niet één enkel kenmerk beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien. Hof 's-Gravenhage oordeelt dat geen sprake is van arbeidsovereenkomsten tussen X nv en de B-notarissen persoonlijk. De wijze waarop de vergoeding voor de verrichtingen van de B-notarissen is vormgegeven, wijst weliswaar in beginsel op een arbeidsovereenkomst, maar de mate van zeggenschap die de B-notarissen feitelijk hebben en de bijzondere aard van het notarisambt, in die zin dat notarissen persoonlijk en onbeperkt aansprakelijk zijn voor hun verrichtingen, staan daaraan in de weg. Dit laatste wordt, gelet op alle omstandigheden, doorslaggevend geacht. Er zijn dus geen privaatrechtelijke dienstbetrekkingen en daardoor evenmin fictieve dienstbetrekkingen als bedoeld in het Koninklijk Besluit van 24 december 1986, Stb. 1986, 655 (het zogenaamde Rariteitenbesluit). Het beroep van X nv is gegrond. X nv claimt vergeefs een schadevergoeding. De schade die volgens X nv erin bestaat dat zij haar statuten heeft gewijzigd om ervoor te zorgen dat zij kwam te vallen onder de regeling aanwijzing directeur-grootaandeelhouder, staat namelijk in te ver verband met de onderhavige zaak.

[Bron Uitspraak]

Wetsartikelen:

Wet financiering sociale verzekeringen 59

Informatiesoort: VN Vandaag

Rubriek: Sociale zekerheid algemeen

Instantie: Hof 's-Gravenhage

Editie: 12 februari

1

Inhoudsopgave van deze editie

Gerelateerde artikelen